Les 13: herhaling toetsstof

Welkom bij Nederlands
Ga zitten volgens de plattegrond
Ga naar Aerobe.dlo
Log in bij LessonUp, met je eigen naam (geen nickname)
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
Ga zitten volgens de plattegrond
Ga naar Aerobe.dlo
Log in bij LessonUp, met je eigen naam (geen nickname)

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
1. Maria Montanelli
2. Algemene herhaling  toetsstof
3. Vragen?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

vaste tekststructuren

Slide 4 - Woordweb

7 vaste tekststructuren
1. verleden/heden/toekomststructuur
2. probleem/oplossingsstructuur
3. verklaringsstructuur
4. aspectenstructuur
5. argumentatiestructuur
6. voor-en nadelenstructuur
7. vraag-antwoordstructuur

Slide 5 - Tekstslide

Tekst met een verleden-heden-(toekomst)structuur
  • Inleiding: introductie onderwerp
  • Midden: situatie vroeger, situatie nu
  • Slot: conclusie of voorspelling over de situatie in de toekomst.

Voorbeeld: een artikel met de titel "Hoe ging men in het verleden om met virussen en kunnen we daar iets van leren?"

Slide 6 - Tekstslide

Tekst met een probleem-oplossingsstructuur
  • Inleiding: probleem
  • Middenstuk: gevolgen / oorzaken / oplossingen
  • Slot: de beste oplossing /  aanbeveling

Voorbeeld:  een artikel met de titel "Wat kunnen we doen om Coronabesmettingen op scholen te voorkomen?"

Slide 7 - Tekstslide

Tekst met een verklaringsstructuur
  • Inleiding: introductie van een bepaald verschijnsel
  • Midden: kenmerken / voorbeelden / verklaringen / oorzaken
  • Slot: samenvatting / conclusie

Voorbeeld: een artikel met de titel "Waarom zijn er in de USA relatief veel coronaslachtoffers?" 

Slide 8 - Tekstslide

tekst met een aspectenstructuur
inleiding
onderwerp
middenstuk
diverse aspecten van het onderwerp
slot
samenvatting

--> voorbeeld: een tekst over balsporten 

Slide 9 - Tekstslide

tekst met een argumentatiestructuur
inleiding
stelling, standpunt (eventueel als vraag)
middenstuk
argumenten voor de stelling of het standpunt
tegenargumenten (+ weerlegging)
slot
herhaling stelling (of beantwoording van de vraag)
-->  voorbeeld: een tekst over het al dan niet afschaffen van  Zwarte Piet​

Slide 10 - Tekstslide

tekst met een voor- en nadelenstructuur
inleiding
vraag of stelling
middenstuk
voor- en nadelen
slot
afweging of conclusie

--> voorbeeld: een tekst over de voor- en nadelen van vaccineren

Slide 11 - Tekstslide

tekst met een vraag-antwoordstructuur
inleiding
vraag 
middenstuk
antwoorden
slot
samenvatting of conclusie

--> voorbeeld: een tekst over hoe je ervoor kan zorgen dat je haalt op school

Slide 12 - Tekstslide

Welke vaste tekststructuur is NIET geschikt voor een uiteenzetting?(informatieve tekst)
A
Een aspectenstructuur
B
Een vraag-antwoord-structuur
C
Een argumentatie-structuur
D
Een verklaringstructuur

Slide 13 - Quizvraag

Welke tekststructuur past bij een betoog?
A
probleem-oplossingsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
verklaringsstructuur
D
aspectenstructuur

Slide 14 - Quizvraag

stijlfiguren en beeldspraak
  • kun je gebruiken om een tekst of een debat/gesprek levendig en aantrekkelijk te maken
  • gebruik je om iets te benadrukken, om ergens de aandacht op te vestigen

Slide 15 - Tekstslide

stijlfiguren

Slide 16 - Woordweb

herhaling
  • Verdorie, verdorie en nog eens verdorie.
  • Geld, ja, geld is het enige waar hij voor leeft.
  • Ik ga nooit, nooit meer in een achtbaan.

Slide 17 - Tekstslide

tegenstelling
  • Wij steunen elkaar door dik en dun.
  • De grootste ondernemer van de stad moest op de kleintjes letten.
  • Een grote mond, maar een klein hartje hebben.

Slide 18 - Tekstslide

opsomming: drieslag
Een opsomming van drie woorden, zinnen of zinsdelen.
  • Bloed, zweet en tranen.
  • Geloof, hoop en liefde
  • Veni, vidi, vici.
  • Heerlijk, helder, Heineken.

Slide 19 - Tekstslide

opsomming: climax
Een steeds sterker wordende reeks.
  • Goed, beter, best.
  • Hij voelde zich goed, nee geweldig, hij voelde zich ronduit fantastisch!

Slide 20 - Tekstslide

opsomming: omgekeerde climax
Een steeds zwakker wordende reeks
  • Hij dacht een auto te hebben gewonnen, maar het bleek zelfs nog geen fiets. Nee, hij won een bal.

Slide 21 - Tekstslide

Hyperbool

Als je overdrijft:


Het duurde tien jaar voordat je eindelijk eens terugbelde!

Slide 22 - Tekstslide

Understatement

Als je iets afzwakt. Iets is minder mooi, groot of belangrijk dan het in werkelijkheid is.


Mijn rijke oom heeft een stulpje in Monaco gekocht.

Slide 23 - Tekstslide

Eufemisme
Als je iets 'verzachtend' of netter uitdrukt, dan het in werkelijkheid is. De werkelijkheid is niet zo prettig of netjes.

Uw zoon heeft een heel eigen manier van 
communiceren met de docent.

Slide 24 - Tekstslide

BEELDSPRAAK
Bij BEELDSPRAAK is er een overeenkomst tussen BEELD en OBJECT.

Vergelijking:
Die auto rijdt echt zo traag als een slak.
Metafoor:
Dat is een boom van een kerel.
Metoniem: (uitleg verschillende verbanden: zie volgende slide)
Frankrijk heeft goud gewonnen op het laatste WK.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Ik had een twee voor het proefwerk, ik had dus wel een paar foutjes gemaakt.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 27 - Quizvraag

Je wordt doodgegooid met informatie over de verkiezingen.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 28 - Quizvraag

De dierenarts heeft het arme dier moeten laten inslapen.
A
hyperbool
B
eufemisme
C
understatement

Slide 29 - Quizvraag

Mijn smaakpapillen zijn de weg kwijt.

"zijn de weg kwijt' =
A
metoniem
B
metafoor

Slide 30 - Quizvraag

'Zij is net een nachtegaal.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymia
C
metafoor
D
personificatie

Slide 31 - Quizvraag

ARGUMENTATIE

Slide 32 - Tekstslide

argumentatie

Slide 33 - Woordweb

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide