NT2 Geen en niet: Wat is het verschil?

Geen en niet: Wat is het verschil?
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Geen en niet: Wat is het verschil?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel
Aan het einde van de les weet je het verschil tussen geen en niet en kun je deze correct gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Leg het doel van de les uit aan de studenten.
Wat weet je al over het gebruik van geen en niet?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Geen en niet
Geen en niet worden vaak verkeerd gebruikt. 

The words have different meanings and are used differently. 

Geen = no
Niet = not

Slide 4 - Tekstslide

Leg uit wat geen en niet betekenen en waarom het belangrijk is om ze correct te gebruiken.
Geen
Geen  is used for something that does not exist or is not present. 

Slide 5 - Tekstslide

Geef voorbeelden van hoe geen wordt gebruikt en hoe het zich verhoudt tot niet.
Niet
Niet  is used to negate. 

Slide 6 - Tekstslide

Geef voorbeelden van hoe niet wordt gebruikt en hoe het zich verhoudt tot geen.
Ontkennende zinnen (negating sentences)
Ontkennende zinnen gebruiken 

NIET in combinatie met een werkwoord (verb)
                                                                          voorzetsel (preposition)

GEEN in combinatie met een zelfstandig naamwoord (noun)

Slide 7 - Tekstslide

Leg uit hoe negatieve zinnen worden gevormd en geef voorbeelden.
Oefening
Vul de ontbrekende woorden in:
Fill in the missing words: 

Ik heb _____ huiswerk vandaag. 
Ik ben ______ moe.
Ik heb________ snoep.

Slide 8 - Tekstslide

Geef de studenten een oefening om het gebruik van geen en niet te oefenen.
Meervoud (plural)
Bij meervoud (plural):

 wordt  GEEN gebruikt in combinatie met een
zelfstandig naamwoord (noun)

wordt NIET gebruikt in combinatie met een
werkwoord (verb).

Slide 9 - Tekstslide

Leg uit hoe geen en niet worden gebruikt bij meervoud en geef voorbeelden.
Toepassing - oefening
1. Ik heb een hond.
2. Ik ga lopen. 
3. Hij heeft een zebra.
4. Zij houdt van zwemmen.
5. Wij maken het huiswerk.
6. Jullie moeten zitten in de bus. 
> schrijf de ontkenning op / negate the sentences

Slide 10 - Tekstslide

Laat de studenten hun kennis toepassen door zinnen te schrijven met geen en niet.
Ik weet wat het verschil (the difference)
is tussen GEEN en NIET

😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

Deze slide heeft geen instructies