les 9 juni

Vandaag in de les
Leesstrategieën
Leesdoelen

Hoofd- en bijzaken
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1,4

In deze les zitten 46 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Vandaag in de les
Leesstrategieën
Leesdoelen

Hoofd- en bijzaken

Slide 1 - Tekstslide

Begrippen
Titel
Deeltitel
Indeling tekst
alinea's
kernzinnen
onderwerp
deelonderwerp
hoofdgedachte

Slide 2 - Tekstslide

Manieren van lezen:
  • Orienterend lezen
  • Globaal lezen
  • Precies lezen
  • Zoekend lezen
  • Kritisch lezen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Kritisch lezen
Objectieve informatie of subjectieve informatie?
Objectief = neutraal, feitelijk
Vraag: is dit waar? 
Is dit onderzoecht, bewezen, te controleren?

Subjectief = niet neutraal, eigen mening komt naar voren
Vraag: vind ik dit ook? 

Slide 9 - Tekstslide

Tekstdoelen: even opfrissen

Om het doel te vinden let je op de titel, de bron, afbeeldingen en de hoofdgedachte. Je noemt dit ook wel de voorkeursplaatsen.


Het doel van de tekst is het antwoord op: "Wat wil de schrijver van de tekst bereiken bij de lezers?"




Slide 10 - Tekstslide

De tekstdoelen (herhaling):
1. Informeren: de schrijver wil dat je iets te weten komt
2. Activeren/tot handelen aansporen: de schrijver wil dat jer iets doet
3. Overtuigen: de schrijver wil je overtuigen van zijn/haar mening
4. Gevoelens uiten: de schrijver wil je vertellen hoe hij/zij zich voelt
5. Adviseren: de schrijver wil je raad geven
6. Waarschuwen: de schrijver wil je vertellen dat je iets niet moet doen of
     moet vinden
7. Amuseren: de schrijver wil je vermaken met het verhaal: ter ontspanning

Slide 11 - Tekstslide

Titel
De titel van een tekst staat boven de tekst.
Titel en onderwerp hoeven niet overeen te komen.
Soms is een titel ook een "aandachtstrekker"

Slide 12 - Tekstslide

Tekstopbouw
Een tekst heeft altijd een bepaalde opbouw, dit noem je tekstopbouwekstopbouw.
De tekstopbouw kan op twee manieren voorkomen:
driedeling: inleiding - kern - slot
tweedeling: inleiding - kern

Slide 13 - Tekstslide

Inleiding
De inleiding geeft meestal de informatie over het onderwerp van de tekst. 

Slide 14 - Tekstslide

Kern
De kern is het langste deel van een tekst en behandelt het onderwerp. In de kern kun je vaak deelonderwerpen (alinea's) onderscheiden.

Slide 15 - Tekstslide

Slot
Als de tekst bestaat uit een driedeling bevat de tekst altijd een slot. In het slot staat een korte samenvatting van de tekst of  het slot geeft een conclusie. onclusie. 

Slide 16 - Tekstslide

Opbouw van alinea's
Elke tekst bevat alinea's. Ook de alinea's hebben een duidelijke opbouw. Een alinea bestaat uit een hoofdmededeling en een uitleg of uitwerking daarvan.
De zin waar de hoofdmededeling in staat noemen we de kernzin. De kernzin is meestal de eerste, tweede of laatste zin van de alinea. 

Boven één of een aantal alinea's kan een tussenkopje staan. 


Slide 17 - Tekstslide

Onderwerp/ deelonderwerp
Het onderwerp van een tekst geeft aan waar de tekst over gaat. 
Het onderwerp geef je weer in één of een paar woorden. 

Het deelonderwerp is het onderwerp van één of meer alinea's. 

Slide 18 - Tekstslide

Hoofdgedachte
De hoofdgedachte geeft aan wat de schrijver van het onderwerp vindt. 
Stel jezelf de vraag: wat zegt de schrijver over het onderwerp? Het antwoord op deze vraag is de hoofdgedachte van de tekst. De hoofdgedachte geef je weer in een zin.

Slide 19 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken

Niet alle informatie van een tekst is belangrijk. Als je een tekst wilt samenvatten noteer je alleen de hoofdzaken, de belangrijke dingen die in een tekst worden gezegd.
De bijzaken zijn de minder belangrijke informatie. Die kun je weglaten. 

Kijk het filmpje over hoofd- en bijzaken.

Slide 20 - Tekstslide

0

Slide 21 - Video

Opdracht
Lees de vragen en de tekst van de oefentoets.

Maak de oefentoets met behulp van de samenvatting


(Volgende slides bevatten meer informatie over leesstrategieën,  tekstverbanden, signaalwoorden en tekstopbouw.




Slide 22 - Tekstslide


globaal lezen:



tussenkopjes:




Je leest de eerste en laatste zin van elke alinea.
Je kunt dan de deelonderwerpen bepalen van de alinea's. 

Soms bestaat een deelonderwerp uit één alinea. Soms gaan meer alinea's over hetzelfde deelonderwerp. Vaak zet de schrijver dan een tussenkopje boven die alinea's.

Slide 23 - Tekstslide


zoekend lezen:

Waar let je op:

 





Als je alleen iets wilt opzoeken in de tekst, kun je ook zoekend lezen. 

  • tussenkopjes 
  • anders gedrukte woorden (vet, cursief, onderstreept)
  • opvallende tekens (bolletjes, nummers, sterretjes). 

Slide 24 - Tekstslide


Precies lezen:
 





  • Om de hoofdgedachte van de tekst te bepalen, moet je de tekst precies lezen. 

  • Je leest de tekst van het begin tot het eind heel nauwkeurig.
 

Slide 25 - Tekstslide


Hoofdgedachte
 




  • Hoofdgedachte: is één volledige zin, die samenvat wat in de tekst over het
    onderwerp gezegd wordt.  

  • Je vindt de hoofdgedachte vaak in de inleiding of het slot. 

  • Soms moet je die zelf formuleren.

 

Slide 26 - Tekstslide


Indeling tekst:

deelonderwerpen
in het middenstuk:

onderwerp van een tekst: film

Inleiding, middenstuk en slot

de verschillende aspecten (kanten, delen) van het onderwerp.

deelonderwerpen:
actiefilms, griezelfilms, sciencefiction film

Slide 27 - Tekstslide


Inleiding:



 




In de inleiding wordt duidelijk gemaakt waar de tekst over gaat. Vaak gebeurt dat met 

  • een voorbeeld, een (grappig) verhaaltje (anekdote) of 
  • een bijzondere situatie.       
  • Daarmee wordt de lezer nieuwsgierig naar de rest van de tekst.


Slide 28 - Tekstslide

Slot:

Wat vind je daar?

 




  • een conclusie of 
  • een korte samenvatting. 
  • Er wordt ook wel naar de toekomst gekeken of
  • er wordt aangesloten bij de inleiding, zodat het verhaal mooi ‘rond’ is.  

Bij nieuwsberichten ontbreekt vaak het slot. In deze berichten staat het belangrijkste altijd in het begin van de tekst. 

Slide 29 - Tekstslide

Chronologisch verband


De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde verteld 
 

 




Signaalwoorden

Vroeger, later, nu, eerst, daarna, toen, vervolgens, voordat, nadat, tenslotte, in 1980..


We begonnen met een handjevol mensen. Daarna meldden zich een aantal vrijwilligers. Nu is ons gebouw al te klein

Slide 30 - Tekstslide

Tegenstellend verband


Er wordt iets gezegd en daarna wordt het tegenovergestelde beweerd.   

 




Signaalwoorden
maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds … anderzijds, daar staat tegenover

Evert is een ontzettend avontuurlijke vent. Zijn vriend daarentegen is een enorme huismus die er geen behoefte aan heeft bijzondere dingen te beleven.

Slide 31 - Tekstslide

Opsommend verband

Na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd.    


 




Signaalwoorden
ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen … maar ook, ten eerste … ten tweede

Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk om een spannend boek te lezen.

Slide 32 - Tekstslide

Toelichtend verband

Iemand doet een uitspraak en legt die uit of licht die toe. Vaak gebruikt hij bij de uitleg of de toelichting een voorbeeld. 




Signaalwoorden
dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter toelichting, neem nou, denk aan, zoals.

Het lijkt me niet verstandig die cd nieuw te kopen. Je zou bijvoorbeeld eens op Marktplaats kunnen kijken, waar veel cd’s voor lage prijzen worden aangeboden.

Slide 33 - Tekstslide


globaal lezen:



tussenkopjes:




Je leest de eerste en laatste zin van elke alinea.
Je kunt dan de deelonderwerpen bepalen van de alinea's. 

Soms bestaat een deelonderwerp uit één alinea. Soms gaan meer alinea's over hetzelfde deelonderwerp. Vaak zet de schrijver dan een tussenkopje boven die alinea's.

Slide 34 - Tekstslide


zoekend lezen:

Waar let je op:

 





Als je alleen iets wilt opzoeken in de tekst, kun je ook zoekend lezen. 

  • tussenkopjes 
  • anders gedrukte woorden (vet, cursief, onderstreept)
  • opvallende tekens (bolletjes, nummers, sterretjes). 

Slide 35 - Tekstslide


Precies lezen:
 





  • Om de hoofdgedachte van de tekst te bepalen, moet je de tekst precies lezen. 

  • Je leest de tekst van het begin tot het eind heel nauwkeurig.
 

Slide 36 - Tekstslide


Hoofdgedachte
 




  • Hoofdgedachte: is één volledige zin, die samenvat wat in de tekst over het
    onderwerp gezegd wordt.  

  • Je vindt de hoofdgedachte vaak in de inleiding of het slot. 

  • Soms moet je die zelf formuleren.

 

Slide 37 - Tekstslide


Indeling tekst:

deelonderwerpen
in het middenstuk:

onderwerp van een tekst: film

Inleiding, middenstuk en slot

de verschillende aspecten (kanten, delen) van het onderwerp.

deelonderwerpen:
actiefilms, griezelfilms, sciencefiction film

Slide 38 - Tekstslide


Inleiding:



 




In de inleiding wordt duidelijk gemaakt waar de tekst over gaat. Vaak gebeurt dat met 

  • een voorbeeld, een (grappig) verhaaltje (anekdote) of 
  • een bijzondere situatie.       
  • Daarmee wordt de lezer nieuwsgierig naar de rest van de tekst.


Slide 39 - Tekstslide

Slot:

Wat vind je daar?

 




  • een conclusie of 
  • een korte samenvatting. 
  • Er wordt ook wel naar de toekomst gekeken of
  • er wordt aangesloten bij de inleiding, zodat het verhaal mooi ‘rond’ is.  

Bij nieuwsberichten ontbreekt vaak het slot. In deze berichten staat het belangrijkste altijd in het begin van de tekst. 

Slide 40 - Tekstslide

Chronologisch verband


De gebeurtenissen worden in de juiste tijdsvolgorde verteld 
 

 




Signaalwoorden

Vroeger, later, nu, eerst, daarna, toen, vervolgens, voordat, nadat, tenslotte, in 1980..


We begonnen met een handjevol mensen. Daarna meldden zich een aantal vrijwilligers. Nu is ons gebouw al te klein

Slide 41 - Tekstslide

Tegenstellend verband


Er wordt iets gezegd en daarna wordt het tegenovergestelde beweerd.   

 




Signaalwoorden
maar, daarentegen, echter, integendeel, enerzijds … anderzijds, daar staat tegenover

Evert is een ontzettend avontuurlijke vent. Zijn vriend daarentegen is een enorme huismus die er geen behoefte aan heeft bijzondere dingen te beleven.

Slide 42 - Tekstslide

Opsommend verband

Na een uitspraak of bewering worden verschillende dingen achter elkaar opgenoemd.    


 




Signaalwoorden
ook, verder, bovendien, nog, daarnaast, niet alleen … maar ook, ten eerste … ten tweede

Mijn vrije tijd gebruik ik voor leuke dingen. In de eerste plaats sport ik graag. Verder houd ik van televisiekijken. Ook vind ik het heerlijk om een spannend boek te lezen.

Slide 43 - Tekstslide

Toelichtend verband

Iemand doet een uitspraak en legt die uit of licht die toe. Vaak gebruikt hij bij de uitleg of de toelichting een voorbeeld. 




Signaalwoorden
dat wil zeggen, zo, met andere woorden, bijvoorbeeld, ter toelichting, neem nou, denk aan, zoals.

Het lijkt me niet verstandig die cd nieuw te kopen. Je zou bijvoorbeeld eens op Marktplaats kunnen kijken, waar veel cd’s voor lage prijzen worden aangeboden.

Slide 44 - Tekstslide


onderwerp:


oriënterend lezen
je bekijkt:


Datgene waar de tekst over gaat in één of een paar woorden.
Nooit een zin!


de titel, de tussenkopjes, illustraties, anders gedrukte woorden en je leest de eerste alinea

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide