Uithoudingsvermogen en vitale capaciteit - HAB

Uithoudingsvermogen

en

Vitale capaciteit





OSG Sevenwolden

Heerenveen

Dineke Halbersma

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Uithoudingsvermogen

en

Vitale capaciteit





OSG Sevenwolden

Heerenveen

Dineke Halbersma

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uithoudingsvermogen
Als je gaat sporten, heb je uithoudingsvermogen nodig.
Daarmee kun je lichamelijke (of geestelijke) inspanning volhouden. 
Je kunt je uithoudingvermogen trainen, instandhouden en verbeteren.

Met je longen neem je zuurstof op uit de lucht. 
Deze zuurstof is nodig voor de verbranding in je cellen. 
Via de bloedvaten wordt deze zuurstof naar de cellen vervoerd. 
Daar wordt met behulp van zuurstof je voedsel (energie) verbrand.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lucht in je longen

Ademvolume:
De hoeveelheid lucht die iemand in- en uit ademt bij 
een rustige ademhaling (ong. 0,5 liter). 
Vitale capaciteit: 
De hoeveelheid die iemand MAXIMAAL in- en uit ademt.
Inspiratoir reservevolume: 2,5 liter extra t.o.v. de normale inademing.
Expiratoir reservevolume: 1,5 liter extra t.o.v. de normaal uitgeademing.
Restvolume (residuvolume): 
De lucht die achterblijft in je longen nadat je maximaal 
hebt uitgeademd. In totaal is dit ongeveer 1,5 liter.
Longvolume (De totale capaciteit): Dit is de Vitale capaciteit + Restvolume.

Slide 3 - Tekstslide

Extra informatie:

Uitademen:
Bij een normale ademhaling in rust, adem je ongeveer 0,5 liter lucht in- en uit.
Je kunt na de gewone uitademing nog ongeveer 1,5 liter extra uitademen. 
Daarna blijft er altijd nog lucht in je longen achter. Dat is ook ong. 1,5 liter


Vitale capaciteit:
0,5 + 2,5 + 1,5 = 4,5 liter.
gewone inademing+ extra inademing + lucht die al in je longen zit en die verplaatst kan worden = 4,5 liter

Totale longcapaciteit:
0,5 + 2,5 + 1,5 + 1,5 = 6 liter.
Vitale capaciteit + restvolume (lucht die altijd in je longen achterblijft).
Vitale capaciteit

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdrachten


Maak  opdracht 69 in je boekje


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

opdrachten

Op school doe je de volgende metingen.

Bereid je hierop voor, aan het eind van de les moet je het verslag inleveren.

Je werkt in een groepje van twee, één is de proefpersoon.

Er zijn maar een beperkt aantal spirometers, dus je moet op elkaar wachten. Besteed deze tijd aan je verslag.

-inleiding met onderzoeksvraag

-materiaal

-methode

-resultaten

-conclusie

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Praktijk
Praktijk A: Ademfrequentie meten
Hoevaak adem jij in 1 minuut? Tel het aantal ademhalingen en noteer het aantal in je schrift .
In- en uitademen tel je als 1

Praktijk B:  Ademvolume meten
  
Praktijk C:   Vitale capaciteit meten

.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

B. Ademvolume (m.b.v. spirometer): 
De spirometer is een longfunctieapparaat Spirare = ademhalen. 
Je verplaatst liters lucht.
1. Pak de spirometer en een kartonnen/plastic kokertje.
2. Zet de wijzer van de spirometer op nul.
3. Zet het kokertje op de spirometer.

Je meet je ademvolume in rust (je zit rustig, je ademhaling is ‘normaal’
Zet je lippen rond het kokertje en adem 6 x NORMAAL in- en uit. 
Adem in door je neus en uit door het kokertje. 
Let op: Je lippen blijven dus steeds om het kokertje.

a) Lees af op hoeveel liter de meter staat. Dit getal noteer je. 
     
     Je ademvolume is de hoeveelheid lucht die je per ademhaling inademt/uitademt; 
     Je moet dus rekenen want je hebt 6 x geademd in het apparaat! 
b) Noteer je ademvolume met de berekening.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

C. Meet je vitale capaciteit (m.b.v. spirometer): 
De spirometer is een longfunctieapparaat Spirare = ademhalen. 
Je verplaatst liters lucht.
1. Pak de spirometer en een kartonnen kokertje.
2. Zet de wijzer van de spirometer op nul.
3. Zet het kokertje op de spirometer.

4. Adem maximaal, zo diep mogelijk in.
5. Zet je mond om het kartonnen kokertje.
6. Adem maximaal, zo veel mogelijk uit
7. Kijk op de wijzer. Lees af hoe groot jouw vitale capaciteit is.
8. Meet je expiratoir reservevolume.

c. Noteer in je schrift wat jouw vitale capaciteit is (in liters).

d. Noteer hoe je het expiratoir reservevolume hebt bepaalt en hoe groot dat is.
 













































 

Opdracht C: Hoe vaak adem jij per minuut
Ga op je eigen stoel zitten in de klas. Je ademt rustig.
Druk de stopwatch in.
Tel hoe vaak je ademt in 1 minuut (in- en uitademen is samen 1x).

a) Noteer in je schrift: Ik adem in 1 minuut …….. keer in/uit.
b) Noteer het aantal keren dat je in 1 minuut ademt op het papier van de klas.

Slide 9 - Tekstslide

Volwassene:
Vitale capaciteit: nog. 6 liter
Het is afhankelijk van de lichaamsbouw, of het een man / vrouw is, de conditie / de gezondheid (ja-nee roker)....
 Longvolumes


e. Hoe groot is de ademfrequentie van de proefpersoon? (zie praktijk A)


f. Bereken het ademminuutvolume (hoeveelheid lucht die per minuut wordt ingeademd)

    ademminuutvolume = ademvolume x ademfrequentie  (berekening noteren)


g. Hoeveel lucht adem je dus tijdens een dag is? Berekening erbij.


h. Stel dat de proefpersoon een gemiddeld persoon is, hoe groot is dan zijn/haar totale 

   longcapaciteit?




Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maak een grafiek van de metingen en berekeningen. 


Benoem wat je hebt ingetekend.

Zie als voorbeeld de grafiek op de afbeelding.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1: De vitale capaciteit is de hoeveelheid lucht
die (1) per ademhaling kan worden in – of uitgeademd

2. Je vitale capaciteit is (2) dan je longvolume

A
1: maximaal 2: groter
B
1: minimaal 2: groter
C
1: maximaal 2: kleiner
D
1: minimaal 2: kleiner

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het ademvolume is de hoeveelheid lucht die iemand
bij een (1) ademhaling in- en uitademt


A
1: rustige
B
1: diepe

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


1. Als je inademt adem je 0,04 % koolstofdioxide in

2. Als je uitademt adem je 5 % zuurstof uit
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heet het volume lucht bij een diepe inademing?
A
vitale capaciteit
B
totale capaciteit - restvolume
C
ademvolume + expiratoir reservevolume
D
ademvolume + inpiratoir reservevolume

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij een gewone inademing is de hoeveelheid lucht in de longen gelijk aan:
A
de vitale capaciteit
B
het ademvolume + inspiratoir reservevolume
C
de vitale capaciteit + restvolume
D
het ademvolume + restvolume

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies