1. Bekijk op de vorige slide de werkwoorden die je nodig hebt om de weg te kunnen wijzen. Noteer deze (+vertaling) in je woordenlijst.
2. Vertaal ook de woorden uit het plaatje hiernaast en neem ze op in je woordenlijst.
3. Zoek eventueel extra woorden op die jouw handig lijken bij het beschrijven van een route en noteer ze in je woordenlijst.
4. Schrijf nu een dialoog tussen twee personen waarin de weg wordt gevraagd (en uitgelegd). Beide personen moeten minimaal 5x een verschillend ww in de imperativo gebruiken. Gebruik hiervoor de afbeelding op de volgende dia.
5. Neem de dialoog op in weektaak 7.