Fictie Blok 6 BBL/KBL leerjaar 2

Fictie Blok 6 BBL/KBL
Doelen: 
  • Je kunt uitleggen op welke manier een verhaal begint
  • Je kunt het verschil herkennen tussen een open einde en een gesloten einde
  • Je kunt in een gedicht verbanden ontdekken tussen strofen, zoals een opsomming en een tegenstelling


1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Fictie Blok 6 BBL/KBL
Doelen: 
  • Je kunt uitleggen op welke manier een verhaal begint
  • Je kunt het verschil herkennen tussen een open einde en een gesloten einde
  • Je kunt in een gedicht verbanden ontdekken tussen strofen, zoals een opsomming en een tegenstelling


Slide 1 - Tekstslide

Begin van een verhaal
1. INLEIDING
Een verhaal kan beginnen bij het begin. De schrijver geeft eerst een inleiding op de gebeurtenissen en de personen. 

2. MIDDEN IN de gebeurtenis
Een schrijver begint meestal te vertellen als er al het een en ander is voorgevallen. Zulke verhalen zijn meestal spannend, omdat je direct in het verhaal zit. Vaak kom je er door terugblikken achter wat er eerder gebeurd is.

Slide 2 - Tekstslide

Wat is een inleiding

Slide 3 - Woordweb

Open einde
Je vertelt aan het einde niet hoe het verder gaat. Dat laat je dus open.     

Bijvoorbeeld een cliffhanger

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Gesloten einde
Je vertelt precies hoe het met de hoofdpersoon afloopt. Denk bijvoorbeeld aan; en ze leefden nog lang en gelukkig.     

Slide 6 - Tekstslide

Bijzonder taalgebruik
Schrijvers maken hun teksten vaak mooier door iets op een bijzondere manier te zeggen. Bijzonder taalgebruik kun je tegenkomen in verhalen en gedichten, maar ook in non-fictie. Er zijn heel veel verschillende vormen van bijzonder taalgebruik. Dit zijn er enkele:
  

  • Herhaling
    – woorden worden herhaald of hetzelfde wordt meerdere keren gezegd, maar telkens net iets anders. 

  • Opsomming
    – er wordt een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar opgenoemd. 

  • Tegenstelling – dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen opvallen. 

  • Overdrijving
    – iets wordt erger of groter gemaakt dan het in werkelijkheid is.

Slide 7 - Tekstslide

Welke vorm van bijzonder taalgebruik herken je in de volgende regels:

Je bent begonnen, niet te gretig.
Gedicht wordt niet dampend opgediend.
Dooreten is verboden! Smakken,
Boeren en knoeien zijn toegestaan.

A
herhaling
B
opsomming
C
tegenstelling
D
overdrijving

Slide 8 - Quizvraag

Welke vorm van bijzonder taalgebruik herken je in de volgende regels:

De huizen zijn nog donker en de dromen nog niet af
warm is het bed en warm het zachte kussen
een nachtportier gaat weer naar huis toe op een sukkeldraf
een jongen stopt het nieuws in brievenbussen

A
herhaling
B
opsomming
C
tegenstelling
D
overdrijving

Slide 9 - Quizvraag

Hoogtijdag 

Eb
is
een
ver
le
gen
zee.

Vloed een zee vol moed.

Als jij kijkt – eb ik weg.
Spaar ik moed voor later.
Als ik eb – kijk jij weg.
Spring je in het water.

Maar,
morgen zal ik dapper vloed,
morgen zal ik overstromen, zal ik als brutale branding bij je op de koffie komen.

Slide 10 - Tekstslide

Welk bijzonder taalgebruik herken je in het gedicht 'Hoogtijdag'?
A
herhaling
B
opsomming
C
tegenstelling
D
overdrijving

Slide 11 - Quizvraag

Aan de slag en huiswerk
Maak: de opdrachten die klaar staan in het digitaal lesmateriaal

Klaar? 
Bijspijkeren 

Slide 12 - Tekstslide