Going to + Tag questions

Good morning
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Good morning

Slide 1 - Tekstslide

Planning:
- Start les voor KL & TL
- KL zelfstandig aan het werk, TL extra uitleg

Slide 2 - Tekstslide

To be going to: Bevestigend
am/are/is + going to + hele werkwoord
I am going to miss the bus
We are going to miss the bus
You are going to miss the bus
You are going to miss the bus
He / She is going to miss the bus
They are going to miss the bus

Slide 3 - Tekstslide

To be going to 

I .............................. (eat) a sandwich
She .............................. (clean) her room
They .............................. (buy) a car

Slide 4 - Tekstslide

To be going to vragen 
Anna / play / with the dogs
..............................................?       .............................................. +
it / be / a nice weekend
..............................................?      .............................................. +
we / stay / a year
..............................................?      .............................................. -

Slide 5 - Tekstslide

It _____________ to be a beautiful day!
A
are going
B
is going
C
might be going
D
will

Slide 6 - Quizvraag

We ... (to travel) to Canada next year.
A
am going to tavel
B
is going to travel
C
are going to travel
D
are going to to travel

Slide 7 - Quizvraag

I ........... (to walk) home after school

Slide 8 - Open vraag

The girls ..... (to sleep) over today

Slide 9 - Open vraag

BK Zelfstandig aan de slag!

Slide 10 - Tekstslide

Tag questions

Slide 11 - Tekstslide

Tag questions
Als de zin bevestigend is, is de tag question ontkennend.

Als de zin ontkennend is, is de tag question bevestigend.

Slide 12 - Tekstslide

tags
bevestigende zin (+)
ontkennende tag (-)
Julia is sweet,
isn't she?
ontkennende zin (-)
bevestigende tag (+)
You aren't sleeping,
are you?

Slide 13 - Tekstslide

Drag the blue boxes to the correct red boxes
negatieve tag question
positieve tag question
positieve zin
negatieve zin

Slide 14 - Sleepvraag

Verbindt de vraag aan de juiste tag.

Kies de correcte tag.

Donald can speak English, ...
A
can't he?
B
can he?
C
can't Donald?
D
can Donald?

Slide 15 - Quizvraag

Verbindt de vraag aan de juiste tag.

Kies de correcte tag.

She is 21, ...
A
is she?
B
isn't she?
C
was she?
D
wasn't she?

Slide 16 - Quizvraag

Verbindt de vraag aan de juiste tag.

Kies de correcte tag.

We can't see anything, ...
A
can't we?
B
can we?
C
could we?
D
couldn't we?

Slide 17 - Quizvraag

Verbindt de vraag aan de juiste tag.

Kies de correcte tag.

They were late, ...
A
weren't they?
B
won't they?
C
were they?
D
don't they?

Slide 18 - Quizvraag

Verbindt de vraag aan de juiste tag.

Kies de correcte tag.
He is your brother, ....
A
is he?
B
can't he?
C
isn't he?
D
doesn't he?

Slide 19 - Quizvraag

Short answers
 'Can you do it?' 'Yes, we can!'
Een voorbeeld van een vraag met daarop een short answer.

De Engelsen zijn graag heel beleefd en daarom antwoorden zij niet met alleen maar 'Yes' of 'No'. 
Ze maken er altijd een klein zinnetje van. 


Slide 20 - Tekstslide

Hoe maak je een short answer?
Je herhaalt het EERSTE werkwoord uit de vraag. 
In bevestigende zinnen kun je dit woord gewoon overnemen.

Voorbeelden:
Do you know her? Yes, I do.
Can she help you? Yes, she can
Is she famous? Yes, she is

Slide 21 - Tekstslide

Ontkennende short answers (1)
In ontkennende short answers zet je nog 'not' achter het werkwoord of de verkorte vorm n't
Voorbeelden:
Do you like coriander? No, I don't.
Are they a couple? No, they aren't.
Can he speak Chinese? No, he can't.

Slide 22 - Tekstslide

Maar let op: 
Als het onderwerp in de zin 'you' is dan gebruik je in de short answer 'I' of 'we'. Dit is omdat het een vraag is aan jou of jullie. 
Voorbeeld:
Do you smoke? No, I don't.
Are you in love? Yes, I am.
Can we help you? No, you can'
Do you want to leave? Yes, we do. 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het juiste antwoord op de vraag:

Can you help me?
A
No, you can't.
B
No, I can't.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het juiste antwoord op de vraag:

Is he a teacher?
A
Yes, he is.
B
Yes, he are.

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het juiste antwoord op de vraag:

Are you guys friends?
A
Yes, you are.
B
Yes, we are.
C
Yes
D
Yes, I am

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het juiste antwoord op de vraag:

Do you want a cup of coffee?
A
No, I want not
B
No, I don't
C
No, you don't
D
No, you want not

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het juiste antwoord op de vraag:

Are you happy?
A
Yes, we are.
B
Yes, you are.

Slide 29 - Quizvraag

Me / mine / of mine 

Slide 30 - Tekstslide

when do you use it
my - mij
mine - (die van mij)

my sister
the red bike is mine


Slide 31 - Tekstslide

of mine (van mij)
je gebruikt de of mine, of yours, etc. als er 
a, this, that, these, those 
voor een zelfstandig naamwoord staat
he's a friend of mine

Slide 32 - Tekstslide


That book is ...
A
My
B
Mine
C
Of mine

Slide 33 - Quizvraag

Is this your phone? Yes, its .........
A
My
B
Mine

Slide 34 - Quizvraag

Here is that book ...
A
your
B
yours
C
of yours

Slide 35 - Quizvraag


He's a friend
A
My
B
Mine
C
Of mine

Slide 36 - Quizvraag

You forgot your books. Would you like to borrow ........
A
My
B
Mine

Slide 37 - Quizvraag

That isn't my/mine house.
A
my
B
mine

Slide 38 - Quizvraag

TL ook aan de slag!
KL:  7, 8, 9, 10, 11, 12
TL: 7, 8, 9, 10, 13 


Slide 39 - Tekstslide