quiz unit lj3 5+6

quiz unit lj3 5+6
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

quiz unit lj3 5+6

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Passive

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

active / passive?
Alan teaches geography.
A
active
B
passive

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Active / passive?
They often listen to music.
A
active
B
passive

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Active/passive?
The farmer milked the cows
A
Active
B
Passive

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Alan teaches geography
A
Active
B
Passive

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Houses have been built.
A
Active
B
Passive

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Houses have been built.
A
passive
B
active

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Active or passive?
Yesterday the farmer milked his cows.
A
Active
B
Passive

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is this sentence active or passive?

That letter was written by my grandmother.
A
Active
B
Passive

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Active/passive?
The keys were lost at the party.
A
Active
B
Passive

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is the following sentence active or passive?
The fire raged through the woods.
A
Active
B
Passive

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Grammar
Imperatives
Imperative:
Gebruik je om aan te geven dat iemand iets moet doen
(of juist niet moet doen)

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Imperatives (gebiedende wijs)
                            
positive imperative =  
hele werkwoord + rest van de zin           
Eat your breakfast!              

negative imperative=
Don't + hele werkwoord + rest van de zin
Don't eat your breakfast!

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Imperative:
Wees op tijd!


A
You must be on time!
B
You have to be on time!
C
Be on time!

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Imperative:
Schiet op!
A
You have to hurry up!
B
Hurry up!

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Make sentences using the imperative for the following signs

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat doe je om een short yes/no answer te geven?
A
Je herhaalt het 1e werkwoord
B
Je herhaalt alle werkwoorden
C
Je herhaalt de hele zin
D
Je zegt alleen 'yes' of 'no'

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Give the short yes/no answer:
Can I walk the dog later? +

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Give the short yes/no answer:
Am I invited to the party? +

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Give the short yes/no answer:
Does Richard like that? -

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Give the short yes/no answer:
Has Alex given you his phone number? -

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


WORDORDER

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Word order (woordvolgorde) 
  • wie                                    onderwerp (persoon, dier, ding)
  • doet                                  persoonsvorm (werkwoord)
  • wat                                    lijdend voorwerp
  • waar                                 plaatsbepaling
  • wanneer                         tijdsbepaling

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is correct?
A
Peter bought a new phone at the shop yesterday.
B
Peter bought a new phone yesterday at the shop.
C
A new phone is what Peter bought yesterday at the shop.
D
At the shop yesterday a new phone bought Peter.

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is correct?
A
Last week I saw Mary at a party.
B
At a party I saw Mary last week.
C
I saw Mary at a party last week.
D
I saw Mary last week at a party.

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is correct?
A
Jenny works on Saturdays at AH.
B
On Saturdays Jenny works at AH.
C
Jenny works at AH on Saturdays.

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

They never walk to school.
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

I was never late in class.
A
goed
B
fout

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We eat never fish at home on Fridays.
A
goed
B
fout

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is correct?
A
She never eats chocolate.
B
She eats never chocolate.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Jacky and I always leave home on time.
A
goed
B
fout

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is correct?
A
They are rarely late at school.
B
They rarely are late at school.

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tag-questions / Aangeplakte vragen
+ hoofdzin, - tag question
- hoofdzin, + tag question
persoonlijk vnw in 
tag-question

Slide 36 - Tekstslide

Give  them new seats.
Tag questions
Als de zin bevestigend is, is de tag question ontkennend.

Als de zin ontkennend is, is de tag question bevestigend.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tag questions
Staat er een vorm van 'to be' 'to have got' of een hulpwerkwoord  (can/should/will etc.) in de zin? Dan gebruik je deze in de tag question. 

She isn't happy, is she? 
Your mother has got a black car, hasn't she? 
Tom can swim, can't he? 


Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is dit niet het geval, dan gebruik je:
Present simple:
- do / don't : They play football, don't they? 
- does / doesn't (bij onderwerpen he/she/it): Your sister  works as a nurse, doesn't she? 

Past simple: 
- did / didn't: You went to the cinema, didn't you?  

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Adverb of Adjective

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Madonna is a ... singer.
A
Terribly
B
Terrible

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Our teacher doesn’t explain things
..... We never understand him. (clear)
A
clearly
B
clear

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

He drives the car ...
A
carefully
B
careful

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

She is an .....
reader. (incredible - slow)
A
Incredible slow
B
Incredibly slowly
C
incredibly slow
D
incredible slowly

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies