3M Oefenvragen kruisingen

3M Kruisingen oefenen

Oefenvragen voor kruisingen


1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

3M Kruisingen oefenen

Oefenvragen voor kruisingen


Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn konijnen met lange oren en korte oren. Er vindt een kruising plaats.  
De F1 nakomelingen bestaan voor 50% uit heterozygoten
Drie konijnen hebben lange oren en één konijn heeft korte oren. 
Wat waren de genotypen van de ouders? 
Aa x Aa
Aa x aa
aa x aa
AA x aa
AA x Aa

Slide 2 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

P1 heeft bruine ogen genotype AA
P2 heeft groene ogen genotype aa
Sleep de juiste letters naar het kruisingschema:

A
A
a
a

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdhaar groeit bij de kruin een bepaalde kant op (zie afbeelding). De groeirichting is erfelijk bepaald. Het gen voor de groeirichting naar rechts is dominant (G).

Een man en een vrouw krijgen een kind. De man is heterozygoot voor de groeirichting van het haar. Bij de vrouw groeit het haar naar links.
Maak het kruisingsschema.


Moeder
Vader
G
g
g
g
Gg
Gg
gg
gg

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Met de informatie uit de afbeelding hieronder kan nu het genotype van de F2 generatie worden bepaald. Vul het kruisingsschema in.
 
Moeder
Vader
H
H
h
h
Hh
Hh
HH
hh

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Peter is heterozygoot voor het FH-gen. Hana heeft de ziekte niet en is
homozygoot recessief.
Hoe groot is de kans dat een kind van Peter en Hana de ziekte FH krijgt?
Sleep het vinkje naar het juiste antwoord.

Peter is heterozygoot, dus Aa
Hanna is homozygoot recessief, dus aa
Als je dan een kruisingsschema maakt, kan er 50% Aa en 50% aa ontstaan

0%
100%
75%
50%
25%

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is er bij een kruising sprake van geslachtelijke voortplanting of van ongeslachtelijke voortplanting?
A
Geslachtelijke Voortplanting
B
Ongeslachtelijke Voortplanting

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Een gen is een deel van een chromosoom met de erfelijke informatie voor één erfelijke eigenschap.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Uit de kruising van de bruinharige labrador reu (bb) en de zwartharige labradorteef (BB). ontwikkelen zich twee zwartharige labradors. De dieren in de F1 van deze kruising planten zich onderling voort.

Het genotype van de labradors in de F1 is :
A
BB en Bb
B
Bb
C
Bb en bb
D
BB, Bb en bb

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Onderlinge kruising van F1 = Hh x Hh
Er zullen in totaal 40 dieren in de F2 geboren worden. Hoeveel van deze dieren zullen naar verwachting zwartharig zijn? En hoeveel witharig?
A
zwart: 30 wit: 10
B
zwart: 20 wit: 20
C
zwart: 10 wit: 30
D
dit kun je niet weten

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke van deze kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?
A
RR x rr
B
RR x Rr
C
Rr x rr
D
Rr x Rr

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2 labradors gaan met elkaar paren. De een heeft een bruine vacht, de ander een blonde vacht. Bruin is dominant over blond. Beide honden zijn homozygoot. Wat is het genotype bij deze kruising?
A
AA x aa
B
Aa x AA
C
Aa x aa
D
Aa x Aa

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Krullend haar (A) is dominant boven sluik haar (a). Wat is de fenotypeverhouding in de F1-fase, bij de kruising: AA X Aa?
A
75% krullend haar en 25% sluik haar
B
50% krullend haar en 50% sluikhaar
C
25% krullend haar en 75% sluik haar
D
100% krullend haar en 0% sluik haar

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij parkieten is het gen voor groene veerkleur (g) recessief t.o.v. gen voor rode veerkleur (G).
Uit welke kruising kunnen in de F1 zowel rode als groene parkieten ontstaan?
A
GG x Gg en GG x gg
B
Gg x gg en GG x Gg
C
Gg x gg en Gg x Gg
D
GG x gg en Gg x Gg

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een kind van twee gezonde ouders heeft een erfelijke aandoening. Het allel voor deze erfelijke aandoening moet dus aanwezig zijn bij de ouders. Het gen voor deze aandoening ligt op chromosoom 4.
Erft deze erfelijke ziekte dominant of recessief over of is dit niet te bepalen?
A
Dominant
B
Recessief
C
Niet te bepalen

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Bij mensen is het gen voor bruine ogen dominant over het gen van blauwe ogen. De vader van Juul en Jacques heeft blauwe ogen. Moeder heeft bruine ogen. Juul heeft blauwe ogen.

Hoe groot is de kans dat Jacques bruine ogen heeft?
Tip: Maak een kruisingsschema
A
0%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen erfelijke eigenschap?
A
oogkleur
B
krullend haar
C
zongebruinde huid
D
vaste oorlellen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Je hebt een konijn met genotype hh en een konijn met genotype HH. Welke van deze kruisingsschema's is goed voor onze kruising bij de konijnen?
A
B
C
D

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kleur van erwten is een erfelijke eigenschap. Een bepaalde erwtenplant is opgegroeid uit een gele erwt. Hij wordt gekruist met een andere erwtenplant die ook is opgegroeid uit een gele erwt. Onder de nakomelingen uit deze kruising komen zowel gele als groene erwten voor.
Wat is het genotype van beide ouderplanten voor de kleur van de erwten waaruit ze zijn opgegroeid?
A
Beide planten zijn heterozygoot.
B
Beide planten zijn homozygoot.
C
De ene plant is heterozygoot en de andere homozygoot.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Paarse oren zijn dominant (A) over groene oren (a).
Welke verhouding fenotypen verwacht je bij de F1 nakomelingen van de kruising P = Aa x aa?
Maak een kruisingsschema!
A
3 paars : 1 groen
B
1 paars : 1 groen
C
1 paars : 3 groen
D
4 paars : 0 groen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk genotype levert de kruising Aa x Aa?
A
AA en aa
B
Alleen Aa
C
AA, Aa en aa
D
Alleen AA

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dominant betekent bij erfelijkheid
A
Zwak. Kleine letter gebruiken
B
Zwak. Grote letter gebruiken
C
Sterk. Kleine letter gebruiken
D
Sterk. Grote letter gebruiken

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag 16
Cavia's kunnen zwartharig en witharig zijn. Zwart is dominant. Gegeven zijn de volgende vier kruisingen:

Bij welke van de kruisingen is de kans op een witte cavia het grootst?
A
heterozygoot X homozygoot dominant
B
homozygoot dominant X homozygoot recessief
C
homozygoot recessief X heterozygoot
D
heterozygoot X heterozygoot

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een anderen woord voor de erfelijke eigenschappen?
A
fenotype
B
genotype

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij kortvingerigheid zijn de vingers een stuk kleiner. Kortvingerigheid is erfelijk bepaald. Waar bevindt het erfelijke materiaal van kortvingerigheid zich?
A
alleen in de cellen van de vingers
B
alleen in de cellen van de handen
C
alleen in de cellen van de ledematen
D
in alle cellen van het lichaam

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke van deze kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?
A
RR x rr
B
Rr x rr
C
RR x Rr
D
Rr x Rr

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke van deze kruisingen hebben alle nakomelingen hetzelfde genotype?


A
Rr x rr
B
RR x rr
C
RR x Rr 
D
Rr x Rr

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

BIj een dier zijn de volgende eigenschappen bekend:
A = krullend haar
a = sluik haar

Bij welke kruising is de kans het grootst op zoveel mogelijk jongen met sluik haar?
A
Aa x aa
B
Aa x Aa
C
AA x aa
D
AA x Aa

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee zwarte muizen worden gekruist. Ze krijgen 11 jongen, waarvan 9 met een zwarte en 2 met een witte vacht. Wat zijn de genotypen van de ouders?

A
AA x AA
B
AA x aa
C
Aa xAa
D
aa Xaa

Slide 29 - Quizvraag

1. – zwart = dominant
- Zwarte ouders krijgen witte A a
nakomelingen (=aa). Dit kan alleen als beide heterozygoot zijn a Aa aa Antwoord C 

Bij welke kruising zijn alle nakomelingen heterozygoot?
A
AA x aa
B
Aa x aa
C
Aa x Aa
D
AA x Aa

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij welke kruising kun je een kind krijgen met een ander fenotype dan beide ouders?
A
AA x aa
B
Aa x aa
C
Aa x Aa
D
AA x Aa

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies