§2.2 Invloed van hoogte en zee (3) en §2.3 Neerslag

§2.2 Invloed van hoogte en zee (3)
§2.3 Neerslag
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

§2.2 Invloed van hoogte en zee (3)
§2.3 Neerslag

Slide 1 - Tekstslide

Aanlandige wind is.....
A
in de zomer warmer, omdat het water warmer dan het land is.
B
in de winter warmer, omdat het water warmer dan het land is.

Slide 2 - Quizvraag

Als het op 1700 meter hoogte 10° C. is, wat is dan de temperatuur op 3600 meter hoogte?
A
1,3° C.
B
-6° C.
C
-1.4° C.
D
-3,6° C.

Slide 3 - Quizvraag

Antwoord vraag 5 en 6
5a: ongeveer gelijk aan
5b: ongeveer gelijk is aan
5c: Kathmandu ligt hoog in de bergen. New Delhi ligt in het laagland.
5d: Ja. Ook in de winter zorgt de hoogte voor een temperatuurverschil.

6: Op het vlakke gebied. Ook hier geeft het aardoppervlak warmte af.


Slide 4 - Tekstslide

Antwoord vraag 7
7a: Hier is het door de hogere breedtegraad ook in de zomer zo koud dat
      de neerslag als sneeuw valt. De sneeuw die smelt, wordt weer 
      aangevuld.
7b: Deze stad ligt veel dichter bij de evenaar en heeft dus een veel 
      lagere breedtegraad. De temperatuur is hier, ook op grote hoogte, 
      veel hoger. Daardoor kan er geen sneeuw liggen.

Slide 5 - Tekstslide

Antwoord vraag 8
8a: Brest - Parijs - Stuttgart - Wenen
8b: Hoe dichter bij de zee, hoe warmer de winter.
8c: Nee. In de zomer zorgt de zee juist voor lagere 
      temperaturen.

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg §2.3 (1)
In de lucht zit water in gasvorm: waterdamp. Dat kun je niet zien. Pas als de lucht afkoelt verandert (condenseert) de damp in kleine druppels die je kunt zien. Denk bijvoorbeeld aan je adem tegen een koude ruit. Warme lucht kan meer waterdamp bevatten dan koude lucht. Als buiten de waterdamp in de lucht condenseert zien we de waterdruppeltjes als wolken. Denk ook maar aan de wolkjes adem uit je mond als het buiten koud is.
In de wolken worden de druppeltjes water steeds groter. En als ze te groot (en te zwaar) zijn vallen ze naar beneden ---> neerslag.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Uitleg §2.3 (2)
Opstijgende lucht koelt af en dalende lucht wordt warmer. Dus op plaatsen met opstijgende lucht condenseert de lucht en ontstaan er wolken en neerslag. Op plaatsen met dalende lucht is het juist droog.
Er zijn drie oorzaken voor het stijgen van de lucht en het ontstaan van neerslag:
1. bergen, er ontstaat stuwingsneerslag
2. botsing van koude en warme lucht, er ontstaat frontale neerslag
3. hoge temperaturen, er ontstaat stijgingsneerslag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Stuwingsneerslag
Als lucht tegen een berg komt, gaat de lucht omhoog. De lucht koelt daardoor af en condenseert. Er ontstaan dus wolken en als die wolken groot genoeg zijn, valt er neerslag. Die kant van de berg noemen we de loefzijde. 
Aan de andere kant van de berg daalt de lucht weer en wordt dus weer warmer. Warmere lucht kan meer waterdamp vasthouden en aan die kant (lijzijde) regent het bijna niet. Die droge kant ligt in de regenschaduw.

Slide 11 - Tekstslide

Droge en natte zones
Zoals al gezegd: bij stijgende lucht heb je veel neerslag en bij dalende lucht is het meestal droog.
Door de temperatuurverdeling en de winden op aarde vind je de gebieden met stijgende lucht (dus neerslag) vooral rond de evenaar en de 60e breedtegraad. De gebieden met dalende lucht (dus droog) zijn vooral rond de 30e breedtegraad en rond de polen. De meeste woestijnen op de wereld liggen dan ook bij die 30e breedtegraad, zowel op het noordelijk als zuidelijk halfrond.

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
Voor de volgende keer maak je §2.3 vragen 1 t/m 3. Je upload de uitwerkingen naar Opdrachten. 
Als je dingen nog niet helemaal begrijpt, stuur me dan een Bericht. Ik zal het dan nog een keer uitleggen (in een LessonUp of op een andere manier).

Slide 13 - Tekstslide