Lezen herhalen

Lezen herhalen
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lezen herhalen

Slide 1 - Tekstslide

Leesstrategieën
Strategie: manier om iets te doen
Leesstrategie: manier om een tekst te lezen
De komende tijd leren we verschillende leesstrategieën kennen en gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Globaal lezen
Globaal lezen: het snel bekijken van een tekst
Dit doe je als je snel wilt weten waar een tekst over gaat of om te kijken of hij interessant voor je is.
Je hoeft de tekst dan niet helemaal precies te lezen.
In één minuut kun je een goed idee krijgen van waar een tekst over gaat.

Slide 3 - Tekstslide

Globaal lezen: 5 stappen
1. Lees de titel en de tussenkopjes.
2. Lees de inleiding en bekijk de afbeeldingen.
3. Lees de eerste zin van elke alinea en de slotalinea.
4. Bedenk wat je al weet over het onderwerp.
5. Bedenk waar de tekst over zou kunnen gaan.
           Let op: de belangrijkste boodschap 
           staat vaak in de inleiding of in de slotalinea.

Slide 4 - Tekstslide

Lezen Les 2: Zoekend lezen
Als je op zoek bent naar een antwoord op een vraag of naar een tekst die je kunt gebruiken voor een onderzoek, lees je eerst zoekend
Je hoeft dan niet de hele tekst te lezen.

Slide 5 - Tekstslide

Lezen Les 2: Zoekend lezen
- Bedenk wat belangrijke zoekwoorden of trefwoorden zijn.
- Zoek met deze woorden op internet of in de bibliotheek.
- Scan de zoekresultaten, op zoek naar de juiste trefwoorden.
- Geschikt artikel gevonden? Scan de inhoudsopgave, de (tussen)kopjes 
   en vetgedrukte begrippen op je zoekwoorden.
- Lees de alinea waarin je denkt dat het antwoord staat.
- Niet gevonden? Zoek dan naar andere belangrijke woorden.
- Ben je op zoek naar jaartallen, tijden of aantallen? Let dan op cijfers of 
   schema's in de tekst.

Slide 6 - Tekstslide

Les 3: Intensief en lerend lezen, blz. 10-11
Als je een tekst goed wilt begrijpen, lees je de tekst intensief.
Een ander woord voor intensief lezen is nauwkeurig lezen.

Slide 7 - Tekstslide

Les 3: Intensief en lerend lezen, blz. 10-11
Hoe lees je intensief?
- Lees de tekst van begin tot eind.
- Probeer elke zin te begrijpen.
- Zoek lastige woorden op in een (online) woordenboek.

Slide 8 - Tekstslide

Les 3: Intensief en lerend lezen, blz. 10-11
Wanneer lees je intensief?
- Als je de informatie nodig hebt om iets uit te voeren.
- Als je een samenvatting van een tekst moet maken.
- Als je een verhaal of een boek leest.
- Als je een tekst voor Nederlands of een ander vak leest 
   omdat je er vragen over moet beantwoorden. 

Slide 9 - Tekstslide

Les 3: Intensief en lerend lezen, blz. 10-11
Lerend lezen doe je als je belangrijke informatie wilt onthouden, bijvoorbeeld voor een toets.
1. Lees de tekst globaal.
2. Lees de tekst intensief.
3. Maak een samenvatting of markeer de belangrijkste punten 
     in de tekst. 

Slide 10 - Tekstslide

Tekstopbouw

Slide 11 - Tekstslide

Tekstopbouw
De standaard tekstopbouw bestaat uit drie delen:
1.  Inleiding
2. Kern/middenstuk
3. Slot

Slide 12 - Tekstslide

Inleiding
- Bestaat uit de eerste alinea('s) van een tekst.
- Maakt het onderwerp van de tekst duidelijk.
- Trekt je aandacht en maakt je nieuwsgierig naar 
   de rest van de tekst.

Slide 13 - Tekstslide

Kern/middenstuk
- Bestaat vaak uit meerdere alinea's.
- Geeft meer informatie over het onderwerp.
- Geeft argumenten om een mening te onderbouwen.

Slide 14 - Tekstslide

Slot
- De laatste alinea('s) van een tekst.
- Mogelijke doelen:
   > Een conclusie geven.
   > Een samenvatting geven.
   > Een stelling geven die aanzet tot denken.
   > Vooruitkijken.

Slide 15 - Tekstslide

Slot (2)
- Niet elke tekst heeft een slot.
- Nieuwsberichten bestaan vaak alleen uit een inleiding en een 
   kern/middenstuk.

Slide 16 - Tekstslide

Kernzin
- De belangrijkste zin van een alinea.
- Vaak de eerste, tweede of laatste zin van de alinea.

Slide 17 - Tekstslide

Les 30: Hoofd- en bijzaken
- Waar de tekst over gaat, noem je het onderwerp.
- Alle belangrijke dingen die over het onderwerp worden gezegd, 
   zijn hoofdzaken.
- Minder belangrijke dingen die over het onderwerp worden 
   gezegd, zijn bijzaken.

Slide 18 - Tekstslide

Les 30: Hoofd- en bijzaken
- Hoofdzaken:
> De delen van de tekst die echt nodig zijn om het verhaal te 
   kunnen begrijpen.
> Vaak te vinden in inleiding of slot, in kernzinnen en in titels of 
    tussenkopjes.

Slide 19 - Tekstslide

Les 30: Hoofd- en bijzaken
- Bijzaken:
> Minder belangrijke delen van de tekst.
> Vaak voorbeelden of toelichtingen (extra uitleg).
> Als je ze weglaat, weet je nog steeds goed waar een tekst 
   over gaat.

Slide 20 - Tekstslide

Woordraadstrategieën

Slide 21 - Tekstslide

Les 43: Moeilijke woorden
- Veel nieuwe woorden leer je onbewust, bijvoorbeeld door 
   veel te lezen.
- Vaak kun je de betekenis uit de context halen.
- Om de betekenis van een woord te achterhalen, pas je een 
   woordraadstrategie toe.

Slide 22 - Tekstslide

Les 43: Moeilijke woorden
- De context is de samenhang waaruit je de betekenis kunt
   herleiden. 
- Bij een tekst is de context de rest van de tekst of de zin waar het 
   moeilijke woord in staat.
- Als een woord meerdere betekenissen heeft, kijk je naar de
   context om de betekenis te achterhalen.
   > Hij heeft veel geld op de bank staan.
   > Na een dag studeren plofte ze uitgeput op de bank neer.

Slide 23 - Tekstslide

Les 43: Moeilijke woorden
- Een woordraadstrategie is een manier om de betekenis 
   van een moeilijk woord te raden. 
- Je maakt daarbij vaak gebruik van de context.

Slide 24 - Tekstslide

Les 43: Moeilijke woorden
- Er zijn verschillende woordraadstrategieën:
   > Kijk of de betekenis wordt uitgelegd.
   > Kijk of er een synoniem in de tekst staat.
   > Kijk of er een tegenstelling in de tekst staat.
   > Kijk of het woord een samenstelling is.
   > Kijk of je het woord kent uit een andere taal.
   > Zoek de betekenis op in een (online) woordenboek: vandale.nl

Slide 25 - Tekstslide

Tekstverbanden

Slide 26 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
In een goede tekst hebben alle woorden, zinnen en alinea's met elkaar te maken. Dat noem je samenhang.
De manier waarop woorden, zinnen en alinea's met elkaar samenhangen, noem je tekstverbanden.
Tekstverbanden kun je herkennen aan de hand van signaalwoorden.
Ze helpen je om de tekst beter te begrijpen.

Slide 27 - Tekstslide

Opsommend tekstverband
- Noemt verschillende dingen die bij elkaar horen.
Signaalwoorden:
en, ook, ten eerste, ten tweede, bovendien, verder, ...

>> Dit weekend gingen we naar het strand. Ook brachten we een bezoekje aan de ijssalon.

Slide 28 - Tekstslide

Tegenstellend tekstverband
- Geeft het tegengestelde aan van wat eerder is gezegd.
Signaalwoorden:
maar, daarentegen, desondanks, toch, echter, integendeel, terwijl, enerzijds ... anderzijds, alhoewel, ...

>> De weerman had een zonnige dag voorspeld, maar het regende bijna de hele tijd.

Slide 29 - Tekstslide

Chronologisch tekstverband (tijd)
- Geeft aan wanneer of in welke volgorde iets gebeurt.
Signaalwoorden:
eerst, nadat, toen, terwijl, wanneer, gisteren, dan, daarna, straks, dadelijk, intussen, in 2021, later, ...

>> Morgen doen alle leerlingen van klas 1 en 3 mee aan een sponsorloop.

Slide 30 - Tekstslide

Oorzaak-gevolgverband
- Geeft aan wat het gevolg is van iets, waardoor iets gebeurt.
Signaalwoorden:
omdat, want, zodat, daardoor, daarom, aangezien, ...

>> Doordat de zon zo fel scheen, verbrandde mijn huid binnen een halfuur.

Slide 31 - Tekstslide

Doel-middelverband
- Geeft aan wat het middel is om een bepaald doel te bereiken.
Signaalwoorden:
waarmee, daarmee, met het doel, door middel van, door, om ... te, met behulp van, ...

>> Tobias leert goed voor zijn aardrijkskundetoets om een mooi cijfer te halen.

Slide 32 - Tekstslide