week 11, bouwsteen 6, stijlfiguren

EIB 
Bouwsteen 6 - stijl 
Week 11
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

EIB 
Bouwsteen 6 - stijl 
Week 11

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:

  • een frisse start
  • Korte herhaling standpunt en argument
  • Lezen en luisteren, stijlfiguren
                
   Lezen en Luisteren bolletje 6 t/m 12
    

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

  • Beeldspraak 
  • Video 'even tot hier'
  • Taalblokken
  • overige stijlfiguren
  • uitdrukkingen en spreekwoorden
Lesdoelen

  • De student kent en herkent beeldspraak 
  • De student kent enkele andere stijlfiguren 
  • De student oefent met spreekwoorden en uitdrukkingen

Slide 3 - Tekstslide

Even je hersens opschudden

Slide 4 - Tekstslide

Even je hersens opschudden

Slide 5 - Tekstslide

en deze?

Slide 6 - Tekstslide

wie lost dit raadsel op?

Slide 7 - Tekstslide

antwoorden:
  1. Mark Rutte
  2. H2O is water, staat voor de zien in g, dus watervoorziening
  3. b en z in e: ja, benzine.

  4. De emmer van 3 liter vul je tot de rand. Daarna gooi je de emmer leeg in de emmer van 5 liter. Vervolgens vul je de emmer van 3 liter opnieuw. Giet hem daarna in de emmer van 5 liter, totdat deze emmer tot aan de rand gevuld hebt. (Er zit dan nog 1 liter in de emmer van 3 liter) Gooi nu de 5 liter emmer helemaal leeg. Daarna gooi je de 1 liter vloeistof uit de 3 liter emmer leeg in de 5 liter emmer. Daarna gooi je nog een volle emmer van 3 liter in de 5 liter emmer. Zo heb je in totaal 4 liter vloeistof in de 5 liter emmer.




Slide 8 - Tekstslide

Even herhalen:
Op 8 maart kondigden Mark en Hugo enkele versoepelingen van de lockdown aan.
A
Feit
B
Mening

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het standpunt in onderstaande zin:

Tweederde van de jongeren schrijft slecht: dat kun je geen klein probleem noemen.
A
Tweederde van de jongeren heeft schulden
B
Dat kun je toch geen klein probleem meer noemen.

Slide 10 - Quizvraag

Letterlijk en figuurlijk
*Letterlijk taalgebruik -> Wat er staat, is wat je bedoelt.
- Toen Jan gegeten had, legde hij zijn handen op zijn buik.

*Figuurlijk taalgebruik -> Er staat iets anders dan wat je bedoelt.
- Mijn ouders zijn twee handen op één buik.

Uit de rest van de tekst kun je opmaken of een zin letterlijk of figuurlijk bedoeld is.


Slide 11 - Tekstslide

Toen ik 's avonds thuiskwam, vond ik de hond in de pot.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 12 - Quizvraag

De iPhone is de Rolls-Royce onder de mobieltjes.
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 13 - Quizvraag

Waar denk je aan bij beeldspraak?

Slide 14 - Woordweb

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Wat is dus beeldspraak? (meerdere antwoorden zijn goed)
A
Je moet een zin/tekst niet letterlijk nemen
B
Figuurlijk taalgebruik
C
Je vergelijkt iets met een bepaald beeld
D
Ander woord voor gebarentaal

Slide 19 - Quizvraag

Metafoor
  • Een metafoor is dus een vorm van beeldspraak. Je schetst een bepaald beeld. 

Voorbeelden:
  1. Hij schuift de hete aardappel door.
  2. Voetbal is oorlog.

filmpje!

Slide 20 - Tekstslide

0

Slide 21 - Video

Wat gebeurt er als je (te) veel metaforen gebruikt?

Slide 22 - Open vraag

De hulpverleners boden de vluchtelingen een veilige haven.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 23 - Quizvraag

Hij is zo sterk als een beer.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 24 - Quizvraag

De kerktoren kijkt uit over de hele stad.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 25 - Quizvraag

Leon, een boom van een vent, sloeg de inbreker neer.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 26 - Quizvraag

en ondertussen dan nog die hete aardappel voor zich uitschuiven...
(bedoeld wordt de bezuinigingen)
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 27 - Quizvraag

Zelf aan het werk (10 minuten)
  • Taalblokken 3f, bouwsteen 6
  • lezen en luisteren
  • bekijk het filmpje van Arjan Lubach en maak bolletje 9 en 10 
  • nabespreken

Slide 28 - Tekstslide

3 andere stijlfiguren
Schrijvers willen graag (negatieve of positieve) gevoelswaarde uitdrukken door woorden  te laten opvallen. 
Middel: versterken of verzwakken van het woord;
Hoe dan: door een stijlfiguur te kiezen die gevoelswaarde uitdrukt.
Welke? Hyperbool, Eufemisme en Understatement.
Deze gaan we nader bekijken in het filmpje.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video

Slide 31 - Tekstslide


1) Dat heb je niet onaardig gedaan. (tegen een jongen die een 10 had voor zijn toets)


A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 32 - Quizvraag


2) Ik verveel me dood.


A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 33 - Quizvraag


3) Mijn oom bezit een stulpje in Monte Carlo.



A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 34 - Quizvraag


4) We hebben onze hond in moeten laten slapen.


A
hyperbool
B
understatement
C
eufemisme

Slide 35 - Quizvraag

Hyperbool
Understatement
Eufemisme
Tekenen is niet mijn grootste talent.
In Nederland regent het 320 van de 365 dagen.
Karin werkt als interieurverzorgster.
We hebben onze tarieven moeten aanpassen.
Haal maar 2 kratten in huis want Geert komt een biertje drinken

Slide 36 - Sleepvraag

toepassing beeldspraak
Beeldspraak wordt vaak gebruikt in 
spreekwoorden en uitdrukkingen.

Slide 37 - Tekstslide

Verschil spreekwoorden en uitdrukkingen
  • Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip.
    Bijvoorbeeld: Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken. 

  • Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken.
    Bijvoorbeeld: vlinders in je buik hebben. 

Slide 38 - Tekstslide

Video bekijken
  • Welke spreekwoorden/uitdrukkingen hoor je?
  • Wat het het correcte spreekwoord of uitdrukking?
  • Wat betekenen ze?

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Video

Slide 41 - Tekstslide

welke spreekwoorden/uitdrukkingen heb je gezien

Slide 42 - Open vraag

spreekwoorden in de detailhandel
  • De klant is koning.
  • Kleren maken de man. 
  • Er is eb in de handel.
  • Er is werk aan de winkel.

Slide 43 - Tekstslide

Wat betekenen deze spreekwoorden?
  1. Schoenmaker, blijf bij je leest.
  2. Wie de schoen past, trekt hem aan.
  3. De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet.
  4. Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
  5. Je moet de huid niet verkopen, voor de beer geschoten is.
  6. Als de berg niet naar Mohammed komt, moet Mohammed naar de berg komen.
  7. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan.
  8. Hoge bomen vangen veel wind
  9. De een zijn dood is de ander zijn brood
  10. Bij de buren is het gras altijd groener.

Slide 44 - Tekstslide

zelf aan het werk met uitdrukkingen en spreekwoorden (10 minuten)
In breakout-rooms of in groepjes fysiek werk je aan de volgende opdracht:
  • bedenk samen een manier waarop je 6 spreekwoorden/uitdrukkingen kunt uitbeelden (foto's, kort filmpje, cartoons, rebus) 
  • Deel het met de klas en laat hen raden.

Slide 45 - Tekstslide

verwerkingsopdracht

Ga zelfstandig aan het werk met deze linkjes.
https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-spreekwoorden-en-uitdrukkingen/

https://www.cambiumned.nl/oefeningen/oefening-2-uitdrukkingen/

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Link

Het wordt groen en geel voor de ogen.
Uit de doppen kijken
Het oog is groter dan de maag.
Iemand de oren afzagen
zout in de wond strooien
Duizelig of misselijk worden
Goed opletten
Meer op je bord scheppen dan je op kunt eten
Steeds blijven aandringen
het erger maken voor iemand

Slide 48 - Sleepvraag

lesdoelen behaald?


  • De student kent en herkent beeldspraak
  • De student kent de stijlfiguren eufemisme, hyperbool en  understatement
  • De student oefent met spreekwoorden en uitdrukkingen

Slide 49 - Tekstslide

Aan de slag
Taalblokken bouwsteen 6

Lezen en luisteren, bolletjes 6 tot en met 12.
(bolletje 5 volgende week)

Slide 50 - Tekstslide