Les 30 sept 2022 1 G

1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
1.  Ik neem de presentielijst door (iedereen is stil, behalve als je naam wordt genoemd).
2. Je leert de woordsoorten zelfstandig naamwoord, lidwoord en werkwoord benoemen.
3. Kijken we het huiswerk na. 
gen 12 en 13 op bladzijde 74, oefening 17 op bladzijde 76
4. Ga je oefenen met de spelling van werkwoorden in de tegenwoordige tijd.
 



Slide 2 - Tekstslide

De vorige les(sen) grammatica
Je weet wat een zinsdeel is.
Je weet wat zinsdeelstrepen zijn.
Je kunt de persoonsvorm  (pv) benoemen in een zin.
Je kunt het onderwerp (o) benoemen in een zin.
Je kent 3 redenen waarom pv en o bij elkaar horen.
Je kunt een zin verdelen in zinsdelen met zinsdeelstrepen.

Slide 3 - Tekstslide

Woordsoorten en zinsdelen
De medaille verdienden wij vorig jaar.
De zin in zinsdelen:
De medaille | verdienden | wij | een jaar geleden.
De woordsoorten in deze zin:
- lidwoord: De (bepaald lidwoord), een (onbepaald lidwoord)
- zelfstandig naamwoord: medaille, jaar.
- werkwoord: verdienden.


Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (zn)
Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor:
- mensen: leraar, grootvader, koningin, tante
- dieren: luiaard, ooievaar
- planten: tulp, eik
- dingen: laptop, nijptang, leerwerkboek, 
En ook voor
- namen: Italië, Angelique, Abdelrahmen
- begrippen: liefde, woede, respect,

Slide 5 - Tekstslide

Lidwoord (lw)
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een.
Een lidwoord staat altijd  een zelfstandig naamwoord.
Je hebt bepaalde en onbepaalde lidwoorden.
De bepaalde lidwoorden zijn de en het.
Deze gebruikt je als duidelijk is wat of wie je bedoelt.
Het onbepaalde lidwoord is het.
Dit gebruik je als niet duidelijk is wat of wie je precies bedoelt.

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoord (ww)
Een werkwoord is een doe-woord.
Het zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt.
Het hele werkwoord is kiezen, staan, moeten, hebben, gamen.
De vorm van een werkwoord kan veranderen in een zin:
Het hele werkwoord is kiezen.
Vormen van het werkwoord kiezen: kies, kiest, koos, kozen, gekozen.

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk nakijken 
We kijken samen oefening  11a op bladzijde 73 en oefeningen 12 en 13 op bladzijde 74 en oefening17 op bladzijde 76 na.

Oefening 10 en 11b en 11 c laten we even zitten.



Slide 8 - Tekstslide

Dit was alle stof voor de toets

Slide 9 - Tekstslide

Het onderwerp en de pv
Het onderwerp is de hoofrolspeler van de zin.
De persoonsvorm geeft aan wat er in een zin gebeurt.

Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar want:
- ze staan meestal naast elkaar.
- als de pv enkelvoud is, is het onderwerp ook enkelvoud.
- als de pv meervoud is, is het onderwerp ook meervoud.

Slide 10 - Tekstslide

Maak oefening 16 en 17
Maak oefening 16 en 17 op bladzijde 76 samen of alleen. 
(N.B.: oefening 16 maken niet zoals in het boek maar als een gewone oefening, dus zonder dobbelsteen). 
Je mag zachtjes samen overleggen met degene die naast je zit. 
Als je eerder klaar bent dan lees je de leertekst op pagina 75. En dan streep je het onderwerp aan in oefening 12 en 13.
Als er nog tijd is kijken we oefening 12 en 13 samen na.

Slide 11 - Tekstslide

PAUZE

Slide 12 - Tekstslide

Kwartier stillezen

Slide 13 - Tekstslide

Spreken: Wat heb je gelezen?
Wat is de titel van wat je hebt gelezen?
Wie heeft het geschreven?
Wat vond je ervan?
En waarom vond je dat?
Vind je het een aanrader?

Slide 14 - Tekstslide

Vragen over grammatica?

Slide 15 - Tekstslide

Volgende week
  • Hebben we alleen vrijdag Nederlands
  • Gaan we de grammatica herhalen
  • Gaan we beginnen met het gezamenlijk te lezen boek 
  • Doen we Nieuwsbegrip op papier. 
  • Maandag 10 oktober proefwerk grammatica.



Woensdag gaan we verder met grammatica.


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Zin en zinsdelen
Zinnen kun je verdelen in zinsdelen.
Een zinsdeel bestaat uit één woord, of een paar woorden die bij elkaar horen. 
Er zijn meer soorten zinsdelen.
Een zinsdeel zet je tussen zinsdeelstrepen.
| Wij | hebben | les.

Slide 18 - Tekstslide

Persoonsvorm
Elke zin heeft een persoonsvorm.
De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord.
Een werkwoord is een woord dat een handeling, situatie of gebeurtenis uitdrukt. Bijvoorbeeld: bellen, struikelen, zijn, sneeuwen.
De pv geeft aan wat er in een zin gebeurt.
Aan de pv kun je zien of de zin over vroeger of nu gaat. 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Link

Slide 21 - Link