Welkom klas 1 en 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Albert zou zijn hele vakantie wel willen reizen.
Gezegde=

1. Zou
2. Zou reizen
3. zou willen
4. Zou willen reizen

Wie gaat met mij mee naar oma?
Onderwerp =

1. Wie
2. Mij
3. Oma
4. Kan niet: oma heeft Corona.

Ons moet Hans snel bezoeken.
Onderwerp =

1. Ons
2. Hans

Bert en Ernie willen naar bed.
Lijdend voorwerp=

1. Bert en Ernie
2. Naar bed
3. Er is geen Lv

Voor hun zieke opa hebben Jaap en Ans een lekkere taart gebakken.
Lv =

1. Hun zieke opa
2. Voor hun zieke opa
3. Jaap en Ans
4. Een lekkere taart

De buurvrouw hebben we een bloemetje gebracht.
Meewerkend voorwerp=

1. De buurvrouw
2. We
3. Een bloemetje
4. Is er niet.

Christine heeft veel te snel …

1. Geoordeelt
2. Geoordeeld

Op dit kruispunt … wel vaker een ongeluk.

1. Gebeurt
2. Gebeurd

Dorien … om haar eigen grap.

1. Lachte
2. Lachtte

….. je dat dit nodig is?

1. Vind
2. Vindt

Evert is vaak brutaal.
Brutaal =

1. Zn
2. Lw
3. Ww
4. Bn

Daar loopt dat vriendelijke meisje.
Dat =

1. Vragend vnw
2. Aanwijzend vnw
3. Pers.vnw
4. Bez.vnw

Hoe heb je dat gemaakt?
Hoe =

1. Vragend vnw
2. Aanwijzend vnw
3. Bijwoord
4. Bn

Dit was de laatste vraag.
vraag =

1. zn
2. bn
3. ww