Lezen luisteren en kijken

Lezen luisteren en kijken
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lezen luisteren en kijken

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is verkennend lezen?
A
Alleen naar het plaatje kijken
B
Alleen kijken naar de titel
C
De hele tekst doorlezen
D
Titel, eerste alinea, kopjes en afbeeldingen bekijken

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie zijn het publiek van het boek Noordhof Nederlands?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk tekstdoel hoort vooral bij een krantenartikel?
A
Informeren
B
Vermaken
C
Mening vormen
D
Overtuigen

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke tekst doelen zijn er allemaal?

Slide 5 - Woordweb

Informatie geven
instructies geven
Overtuigen
Activeren/overhalen
Mening vormen
Vermaken/ amuseren
Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Het eerste wat bij jezelf opkomt na het lezen van de tekst
B
Waar de tekst over gaat
C
De belangrijkste informatie van de schrijver

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een Ikeahandleiding is een......tekst?
A
Informatitieve
B
Overtuigende
C
Amuserende
D
Instruerende

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor tekst is dit?
A
Instruerende tekst
B
Amuserende tekst
C
Informerende tekst
D
Overtuigende tekst

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een recensie is meestal een ..... tekst
A
informatieve
B
instruerende
C
beschouwende
D
amuserende

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie van deze mensen is de meest betrouwbare bron?
A
Annie van Kerkhof op Facebook
B
Dr Erik Scherder docent op Instagram
C
JGFFKK op X

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke tekstsoorten ken je allemaal? Noem er minimaal 3

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verschillende tekstoorten
Informerende / uiteenzettende teksten
Activerende teksten
Betogende teksten
Instruerende teksten
Amuserende teksten

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bedenk voor iedere tekst een voorbeeld
Informerende / uiteenzettende teksten
Activerende teksten
Betogende teksten
Beschouwende teksten
Amuserende teksten

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een aantal begrippen
Onderwerp= waar gaat de tekst over
Hoofdgedachte= wat wil de schrijver bereiken
Publiek= voor wie de tekst bedoeld is


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kan je allemaal checken of een bron betrouwbaar is?

Slide 15 - Open vraag

Staat de bron goed gepubliceerd?
Checken datum
Is de tekst professioneel geschreven? 
Nachecken inhoud met anderen bronnen


Wat zet je niet in het middenstuk?
A
Kopjes
B
Hoofdletters
C
De conclusie
D
Deelonderwerpen

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zet je allemaal in de inleiding?
A
Waarom de tekst geschreven is
B
Onderwerp
C
Wat je in de tekst kun verwachten
D
Je conclusie

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat schrijf jij allemaal in je slot?

Slide 18 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Opbouw tekst
Inleiding= Introductie onderwerp. Mogelijke onderwerpen die je hierin schrijft zijn; kort verhaaltje, een belangrijke vraag, aanleiding van je tekst, waar de tekst over gaat, opbouw van de tekst, je mening

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Middenstuk= verschillende kanten van het onderwerp worden hierin behandeld. Vaak worden hierin argumenten en alle onderwerpen in benoemt en onderbouwd. Meestal herken je het middenstuk aan de deelonderwerpen die erin zitten.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slot= het einde van de tekst. Hierin wordt meestal de belangrijkste informatie samengevat of wordt de eindconclusie gegeven. Meestal komt de informatie van de inleiding hierin kort terug.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke signaalwoorden zijn er allemaal?

Slide 22 - Open vraag

Die, deze, dat, maar, totdat, echter etc. 
Woorden die verwijzen naar een anderen zin. Voorbeeld: Jantje vind appels lekker, maar als er schimmel op zit lust hij ze niet meer.
Waar vind je vooral feiten?
A
Facebook
B
Theorieboek
C
De krant
D
Leesboek

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar of niet waar.
Een mening geef je bijna altijd aan met de woorden; ik vind
A
Niet waar
B
Waar

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Moet roken verboden worden? Bedenk een argument waarom wel of waarom niet.

Slide 25 - Open vraag

Ik vind dat roken verboden moet worden omdat het heel slecht is voor je gezondheid. Hierdoor stijgen de ziektekosten.
Ik vind niet dat roken verboden moet worden omdat we in Nederland in een vrij land leven waarin het belangrijk is dat mensen zelf keuzes kunnen maken. 
Waar of niet waar.
Een mening is altijd wat iemand ergens van vind?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe maak jij het beste aantekeningen?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Aantekeningen en samenvattingen schrijven
Schrijf alleen de hoofdzaken op. Die staan meestal in het begin van de alinea's en kopjes en aan het einde. De meeste schrijvers herhalen belangrijke hoofdzaken en benoemen deze in het slot. 
Veel schrijvers gebruiken afbeeldingen om de belangrijkste theorie aan te duiden.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke tips zou jij je klasgenoten willen geven als ze de toets hebben?

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies