Perron 4, les 3

Taalverzorging perron 4
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging perron 4

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- uitleg verleden tijd
- uitleg voltooid deelwoord
- oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zet je de persoonsvorm in de verleden tijd?

Slide 3 - Open vraag

Persoonsvorm in de verleden tijd
Als je naar de verleden tijd kijkt, kun je alle werkwoorden in drie verschillende groepen verdelen. Elke groep heeft zijn eigen spellingregels.
  • -de(n) - bv. ik speelde
  • -te(n) - bv. ik fietste
  • andere klank - bv. ik keek

Slide 4 - Tekstslide

Hoe maak je voltooide tijd?

Slide 5 - Open vraag

Voltooid deelwoord
Wat is een voltooid deelwoord?

In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm van de werkwoorden:
  1. hebben
  2. zijn 
  3. worden

Slide 6 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
- Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm.
- Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets is afgelopen 
   (voltooid).
- In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm 
   van hebben of zijn.
- Het voltooid deelwoord staat vaak aan het eind van een zin.
- Het voltooid deelwoord begint vaak met ge-, be- of ver-.

Slide 7 - Tekstslide

voltooid deelwoord
Als je wilt weten of je een voltooid deelwoord met een 'd' of 't' schrijft, dan kun je het langer maken. Je hoort dan een 'd' of een 't'.

gewandeld - de gewandelde afstand
gekookt - de gekookte pasta

Slide 8 - Tekstslide

pv in vt en voltooid deelwoord
Er is nog een andere manier om achter de spelling van de pv in de vt en de spelling van het vd te komen:

't ex-kofschip

Slide 9 - Tekstslide

't ex-kofschip
  1. Kijk naar het hele ww
  2. Haal er -en af
  3. Wat is de laatste letter?
  4. Staat de laatste letter in 't ex-kofschip?
  5.  ja: vt: te(n) vd: t                               nee: vt: de(n) vd: d

Slide 10 - Tekstslide

't ex-kofschip
  1. fietsen 
  2. fiets
  3. s
  4. ja
  5. vt: fietste(n)                   vd: gefietst

Slide 11 - Tekstslide

't ex-kofschip
  1. wandelen
  2. wandel
  3. l
  4. nee
  5.  vt: wandelde(n)                         vd: gewandeld

Slide 12 - Tekstslide

't ex-kofschip
  1. surfen
  2. surf
  3. f
  4. ja
  5.     vt: surfte(n)                                vd: gesurft

Slide 13 - Tekstslide

Wat is de verleden tijd van:

bederven
A
bedorf
B
bedierf
C
bederfte
D
bederfde

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:

juichen
A
juichde
B
juichte
C
jooch
D
joog

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:

werpen
A
werpte
B
werpde
C
worp
D
wierp

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:

Ik loop ....
A
Ik liep
B
Ik loopte
C
Ik liepte

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van

ik lig
A
ik log
B
ik ligde
C
ik lag
D
ik leg

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van

hij draagt
A
hij draagde
B
hij draagte
C
Hij droeg
D
Hij drieg

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:

hij begroet
A
hij begroette
B
hij begroedde
C
Hij begreet
D
Hij begroete

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van:

ik leg
A
ik log
B
ik legde
C
ik lag
D
ik leg

Slide 21 - Quizvraag

wat is de verleden tijd: van:

hij (racen)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 22 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'antwoorden' in de vt in:

Esther .................. niet op mijn vraag.
A
antwoorde
B
antwoorden
C
antwoordde
D
antwoordden

Slide 23 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'vluchten' in de vt in:

Hij .................. naar huis.
A
vluchte
B
vluchtte
C
vluchten
D
vluchtten

Slide 24 - Quizvraag

De verleden tijd van 'hij vindt' is:
A
Hij vond
B
Hij vondt
C
Hij vinde
D
Hij vindde

Slide 25 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'bellen' in:

Tim heeft naar huis ............
A
bellen
B
gebelt
C
gebeld
D
belde

Slide 26 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'verhuizen' in:

Wij zijn vorige week naar Tilburg .........
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisde
D
verhuiste

Slide 27 - Quizvraag

Programma
- uitleg verleden tijd
- uitleg voltooid deelwoord
- oefenen

Slide 28 - Tekstslide