V4 - T1: BS6 Natuurwetenschappelijk onderzoek

Volgens Quinten zijn 'echte tranen' hypotonisch ten opzichte van de bloedvloeistof: het traanvocht heeft een lagere concentratie aan opgeloste deeltjes (een lagere osmotische waarde) dan de bloedvloeistof.
Om te testen of dit waar is, brengt een leerling een druppel bloed en een traan op een voorwerpglaasje met elkaar in contact.
Wat neemt hij onder de microscoop waar als Quinten gelijk heeft?
A
De rode bloedcellen blijven even groot.
B
De rode bloedcellen krimpen.
C
De rode bloedcellen zwellen.
1 / 40
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Volgens Quinten zijn 'echte tranen' hypotonisch ten opzichte van de bloedvloeistof: het traanvocht heeft een lagere concentratie aan opgeloste deeltjes (een lagere osmotische waarde) dan de bloedvloeistof.
Om te testen of dit waar is, brengt een leerling een druppel bloed en een traan op een voorwerpglaasje met elkaar in contact.
Wat neemt hij onder de microscoop waar als Quinten gelijk heeft?
A
De rode bloedcellen blijven even groot.
B
De rode bloedcellen krimpen.
C
De rode bloedcellen zwellen.

Slide 1 - Quizvraag

De kleur van rode kool wordt veroorzaakt door een kleurstof in de vacuolen van de cellen.
Vier bladeren van een rode kool worden op de volgende wijzen behandeld.
Blad 1 wordt gelegd in een 5 % glucose-oplossing van 20 °C.
Blad 2 wordt gelegd in een 5% glucose-oplossing van 100 °C.
Blad 3 wordt gelegd in water van 20 °C.
Blad 4 wordt gelegd in water van 100 °C.
Na 30 minuten wordt de kleur van de vloeistof waarin elk blad zich bevindt, genoteerd.

Bij welk of bij welke van deze bladeren is de omringende vloeistof rood gekleurd?
A
alleen bij blad 4
B
bij de bladeren 1 en 2
C
bij de bladeren 1 en 3
D
bij de bladeren 2 en 4

Slide 2 - Quizvraag

Passief transport van deeltjes (diffusie) is altijd....
A
met de concentratiegradiënt mee (van hoog naar laag)
B
tegen de concentratiegradiënt in (van laag naar hoog)

Slide 3 - Quizvraag

Een plantencel wordt in een hypertonische oplossing gelegd. Wat gebeurt er met deze cel?
A
de cel krimpt
B
de cel zwelt op
C
Er gebeurt niet met de cel
D
celmembraan laat los van celwand

Slide 4 - Quizvraag

Wanneer treedt plasmolyse op in een plantaardige cel?
A
Als de osmotische waarde van de extracellulaire vloeistof hoger is
B
Als de osmotische waarde van de extracellulaire vloeistof lager is
C
Als de osmotische waarde van extracellulaire vloeistof gelijk is aan de cel

Slide 5 - Quizvraag

B6 Natuurwetenschappelijk onderzoek

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Leerdoelen B6
  • Je kunt verschillende typen en methoden van natuurwetenschappelijk onderzoek beschrijven

  • Je kunt een werkplan maken voor het uitvoeren van een natuurwetenschappelijk onderzoek

Slide 9 - Tekstslide

Verschillende onderzoeken
  • Beschrijvend onderzoek

  • Hypothese-toetsend  onderzoek

  • Ontwerpend onderzoek

Slide 10 - Tekstslide

Beschrijvend onderzoek

  • Te herkennen aan: vraag start vaak met 'hoe' of 'wat'
- Wat is de lengte van jongens van 14 jaar?
- Hoe lang duurt het voor een boon ontkiemt?

  • Resultaat: veel gegevens

  • Wat gebeurt ermee: start van nieuw onderzoek


Slide 11 - Tekstslide

Hypothesetoetsend onderzoek

Begint met observatie (door beschrijvend onderzoek)


Vaste volgorde bij het doen van het onderzoek:

  • observatie levert een onderzoeksvraag (met vraagteken erachter!)
  • literatuur zoeken over eerder uitgevoerd onderzoek
  • hypothese wordt opgesteld (stelling die de onderzoeksvraag beantwoordt)

Slide 12 - Tekstslide

Ontwerpend onderzoek

  • materiaal
  • instrumenten
  • modellen (vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid)
  • systemen

Slide 13 - Tekstslide

De fasen van een (hypothesetoetsend) natuurwetenschappelijk onderzoek

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

onderzoeksvraag + hypothese
Aan welke voorwaarden moet een goede onderzoeksvraag voldoen?
* welke factor je gaat onderzoeken
* wat je gaat meten
* bij welk organisme
* eindigt met een vraagteken
* is geen vraag die beantwoord kan worden met ja of nee

Wat is een hypothese?
Een verwacht antwoord op de onderzoeksvraag.


Slide 16 - Tekstslide

Wat was de onderzoeksvraag bij dit onderzoek?

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de onderzoeksvraag:
Naarmate de lichtintensiteit toeneemt, neemt de lengtegroei van alfalfa af

Slide 18 - Open vraag

Wat is de invloed van 
de lichtintensiteit op 
de lengtegroei van alfalfa?

Slide 19 - Tekstslide

werkplan experiment

* experimenteergroep én controlegroep - veel individuen!
* één factor verschilt
* de rest van de omstandigheden zijn gelijk
* wat en hoe ga je meten?
* Hoe ga je de resultaten weergeven

Slide 20 - Tekstslide

timer
7:00

Slide 21 - Tekstslide

Nu volgt het nakijkmodel
Kijk je antwoord na.
Elk juist element is 1 punt.

Scoor hoeveel punten jullie hebben gehaald!

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Hoeveel punten gaven jullie jezelf voor deze examenvraag?

Slide 24 - Open vraag

Resultaten
Resultaten vastleggen, vaak in een tabel of grafiek

Slide 25 - Tekstslide

Conclusie en discussie
  • Conclusie: antwoord op de onderzoeksvraag. Benoem daarbij de resultaten die hiertoe geleid hebben. Geef aan of hypothese juist was of niet
  • Discussie: verklaar je resultaten, en vergelijk je resultaten met de literatuur. Gingen er delen van de proef niet goed? Beschrijf deze. Zijn de resultaten betrouwbaar? Zijn ze valide? Geef ideeën voor vervolgonderzoek.

Slide 26 - Tekstslide

vragen
VRAGEN? 

Slide 27 - Tekstslide

Organel 2 speelt een belangrijke rol bij het vrijmaken van energie. Daartoe worden een organische stof en een anorganische stof uit het cytoplasma in het organel opgenomen.
Welke van de stoffen koolstofdioxide, water en zuurstof is de opgenomen anorganische stof?
A
zuurstof
B
water
C
koolstofdioxide

Slide 28 - Quizvraag

Zet de volgende letters (met omschrijving) in de juiste volgorde om eiwitsynthese te krijgen:
A Vorming uiteindelijke eiwit
B Via kernporiën naar ER
C RIBOSOMEN op RER vertalen DNA-kopie naar eiwit
D Blaasjes snoeren af gaan naar GOLGI SYSTEEM
E DNA wordt gekopieerd in CELKERN (RNA)
F Blaasjes snoeren af en blijven in de cel bijv. LYSOSOMEN of gaan buiten de cel = exocytose

Slide 29 - Open vraag

Een bepaald organel speelt een belangrijke rol bij het vrijmaken van energie. Daartoe worden een organische stof en een anorganische stof uit het cytoplasma in het organel opgenomen.

Welke van de stoffen koolstofdioxide, water en zuurstof is de opgenomen anorganische stof?
A
zuurstof
B
water
C
koolstofdioxide

Slide 30 - Quizvraag

Op welke plaats in een cel van een aardappelplant wordt het eiwit gevormd?

A
in de kern
B
in de mitochondriën
C
in het cytoplasma, aan de mitochondriën
D
in het cytoplasma, aan de ribosomen

Slide 31 - Quizvraag

Het maken van wakken is een nuttige maatregel als je het zuurstofgehalte in het water wilt verhogen.
Hoe heet het proces waardoor dan het zuurstofgehalte hoger wordt?

Slide 32 - Open vraag

Bedenk een onderzoeksvraag over de zware rugzakken in de brugklas.

Slide 33 - Open vraag

PW thema 1



Hw: bs 6      98 t/m 108


timer
5:00

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Link

Enkele examenoefenvragen

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Link

Nog 2 uitlegvideo's wanneer je het nog eens wilt uitgelegd krijgen...

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video