2.3 lezen HA1 tekstverbanden en signaalwoorden

2.3 lezen
feiten en meningen
tekstverbanden herkennen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

2.3 lezen
feiten en meningen
tekstverbanden herkennen

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen 
  • Ik weet wat feiten en meningen zijn. 
  • Ik kan feiten en meningen herkennen in een gedicht. 
  • Ik kan de moeilijke woordenwijzer toepassen in een tekst.
  • Ik kan zoekend lezen toepassen in een tekst.
  • Ik kan tekstverbanden herkennen in een tekst: opsomming, tegenstelling en tijdsvolgorde.
  • Ik kan signaalwoorden herkennen in een tekst.

Slide 3 - Tekstslide


Slide 4 - Tekstslide

doel van de les 
Je kunt op het einde van de les signaalwoorden en het verband herkennen in een tekst. 

Slide 5 - Tekstslide

Signaalwoorden

Slide 6 - Woordweb

voorbeeld
 Je herkent een verband meestal aan een signaalwoord. 
Voorbeeld:
Het heeft vannacht flink gesneeuwd. Daardoor zijn de wegen glad.
Oorzaak: Het heeft flink gesneeuwd.
Gevolg: De wegen zijn glad.

Aan het signaalwoord daardoor kun je zien dat het om een oorzaak en een gevolg gaat.

Slide 7 - Tekstslide

Filmpje
Opdracht : 
onthoud 3 signaalwoorden !

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Typ 3 signaalwoorden uit het filmpje in.

Slide 10 - Open vraag

voorbeelden van Signaalwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Maak de zin af:
Ik heb gisteren voetbal gekeken en .............

Slide 12 - Open vraag

Maak de zin af:
Ik heb gisteren voetbal gekeken, maar ..........

Slide 13 - Open vraag

maak de zin af:
Ik heb gisteren voetbal gekeken omdat...........

Slide 14 - Open vraag

Maak de zin af:
Ik heb gisteren voetbal gekeken dus..........

Slide 15 - Open vraag

samengevat 

en --> opsomming
maar --> tegenstelling
omdat --> reden
dus --> conclusie 

Slide 16 - Tekstslide

Verder oefenen ....

Slide 17 - Tekstslide


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 18 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 19 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 20 - Quizvraag


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 21 - Quizvraag


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 22 - Quizvraag

Tekstverband = voorbeeld
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
 
   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Slide 23 - Sleepvraag

Vul in
Ik durf eigenlijk niet ..... ik doe het toch.
A
door
B
want
C
omdat
D
maar

Slide 24 - Quizvraag

Vul in
..... ik op turnen zit,
voel ik me een stuk leniger.
A
door
B
want
C
omdat
D
sinds

Slide 25 - Quizvraag

Ik kan de lesdoelen toepassen in mijn opdrachten
😒🙁😐🙂😃

Slide 26 - Poll

Opdrachten 
Opdracht 4                                   Opdracht 12
Opdracht 5                                   Opdracht 13
Opdracht 7                                   Opdracht 14
Opdracht 8                                   Opdracht 15
Opdracht 9                                   Opdracht 16
Opdracht 10                                 Opdracht 17




Slide 27 - Tekstslide