In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 3
'Water'
Slide 1 - Tekstslide
leerdoelen
je kunt het verschil uitleggen tussen een zuivere stof en een mengsel aan de hand van een (smelt)diagram
je kunt in de tabel een stof opzoeken en aangeven welke fase die stof heeft bij een bepaalde temperatuur
Slide 2 - Tekstslide
lesplanning
herhalen hoofdstuk 3 paragraaf 3
uitleg hoofdstuk 3 paragraaf 4
maken huiswerk
Slide 3 - Tekstslide
Welke 3 fasen ken je?
Slide 4 - Open vraag
Welke begrippen horen bij fasen en faseovergangen?
Fasen
Faseovergangen
Gas
Vloeibaar
Vast
Sublimeren
Rijpen
Stollen
Slide 5 - Sleepvraag
Welke fase overgangen ontbraken bij de vorige vraag?
Slide 6 - Open vraag
Sleep de teksten naar de vakken juist of onjuist.
Juist
Onjuist
Moleculen komen voor in alle drie de fasen: vaste, vloeibare en gasvormige fase.
In de vaste fase trillen moleculen op hun plaats.
Bij een scheiding veranderen de moleculen.
Bij een scheidingsmethode sorteer je de stoffen van het mengsel.
Bij het oplossen van twee stoffen ontstaat er een nieuwe stof, dit is dus een reactie.
Tijdens een faseovergang neemt de snelheid van de moleculen toe.
Slide 7 - Sleepvraag
fase overgangen
Als stoffen naar verschillende fases gaan noem je dit faseovergangen.
Elke faseovergang kost energie of er komt energie bij vrij.
Slide 8 - Tekstslide
Faseovergangen
Slide 9 - Tekstslide
Rijpen is de faseovergang van:
A
vloeibaar naar gasvormige
B
gasvormige naar vloeibaar
C
gasvormige naar vast
D
vloeibaar naar vast
Slide 10 - Quizvraag
De faseovergang van vast naar gasvormig is:
A
verdampen
B
smelten
C
vervluchtigen
D
sublimeren
Slide 11 - Quizvraag
Met welke fase-overgang heb je te maken: als je je natte kleren laat drogen aan de waslijn?
A
vervluchtingen
B
condenseren
C
smelten
D
verdamden
Slide 12 - Quizvraag
Condenseren is de faseovergang van:
A
vast naar gasvormige
B
gasvormige naar vloeibaar
C
vloeibaar naar gasvormige
D
vloeibaar naar vast
Slide 13 - Quizvraag
Een dik pak sneeuw verdwijnt als de temperatuur boven 0 °C komt. Het gaat dan dooien. Op en naast de sneeuw zie je waterplassen ontstaan. Met welke fase-overgang heb je te maken als het dooit?
A
condenseren
B
smelten
C
stollen
D
verdampen
Slide 14 - Quizvraag
Als je op een warme dag een flesje water uit de koelkast pakt, beslaat de buitenkant. Welke faseovergang is dit?
A
verdampen
B
rijpen
C
condenseren
D
vervluchtigen
Slide 15 - Quizvraag
Smeltdiagram
Slide 16 - Tekstslide
Een smeltdiagram
Slide 17 - Tekstslide
Smelt- en kookpunt tabel
Slide 18 - Tekstslide
Het smeltdiagram (en een stoldiagram)
Stearinezuur heeft dit smeltdiagram
Slide 19 - Tekstslide
Je kunt aan de hand van een smeltdiagram uitleggen wat het kooktraject van een mengsel is.
Mengsel
bij een mengsel heb je een: smelttraject, stoltraject of kooktraject
Slide 20 - Tekstslide
bestaat uit 1 soort deeltjes (moleculen)
dus smeltpunt (=stolpunt) + kookpunt
temperatuur constant bij faseovergang
bestaan uit meerdere stoffen/moleculen door elkaar
dus een smelt- en kooktraject
temperatuurniet constant bij faseovergang
Zuivere stoffen en Mengsels
Slide 21 - Tekstslide
Hoe noem je het als dampbellen door een vloeistof gaan en aan het oppervlakte uit elkaar barsten?
Slide 22 - Open vraag
Het smeltpunt van glycerol is 20 graden Celsius en het kookpunt is 290 graden Celsius. Welke fase heeft glycerol bij 10 graden Celsius?
A
vast
B
vloeibaar
C
gasvormig
Slide 23 - Quizvraag
Het smeltpunt van propaan is -188 graden Celsius en het kookpunt is -42 graden Celsius. Welke fase heeft propaan bij -15 graden Celsius?
A
vast
B
vloeibaar
C
gasvormig
Slide 24 - Quizvraag
Het smeltpunt van ijzer is 1559 graden Celsius en het kookpunt is 2800 graden Celsius. Welke fase heeft ijzer bij 1600 graden Celsius?
A
vast
B
vloeibaar
C
gasvormig
Slide 25 - Quizvraag
Het stolpunt is het tegenovergestelde begrip van...
Slide 26 - Open vraag
Sleep de fase en faseovergang naar de juiste plek.
Smelten
Stollen
Condenseren
Sublimeren
Rijpen
Verdampen
Gasvormig
Vloeibaar
Vast
Slide 27 - Sleepvraag
huiswerk
maken paragraaf 3 opdracht 24 t/m 30
maken paragraaf 4 opdracht 35 t/m 42 + 45, 39 niet
voorbereiden proef 2 blz. 74 + vaardigheid 6 en 13 (blz. 288 en 295 en 296)
Volgende week: maken test jezelf en nakijken hoofdstuk 3