In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
Slide 1 - Tekstslide
Huiswerk
Donderdag 12 mei:
Leren voor de toets
Schrijf je vragen op!
Vrijdag 13 mei:
Toets Spelling (ww) H4-6
Slide 2 - Tekstslide
Wat gaan we deze les doen?
Wat weet je nog?
Herhalen theorie Spelling H4-6
Starten met oefentoets
Slide 3 - Tekstslide
Wat weet je nog?
Schrijf in drie minuten op wat je nog weet van de behandelde hoofdstukken:
Spelling H4: Tussenletters in samenstellingen
Spelling H5: Hoofdletters en aanhalingstekens
Spelling H6: Aan elkaar of los?
Werkwoordspelling
timer
3:00
Slide 4 - Tekstslide
H4 - Tussenletters in samenstellingen
Slide 5 - Tekstslide
Tussenletters in samenstellingen
Een samenstelling = twee of meer losse woorden aan elkaar geplakt: stoel + poot = stoelpoot
tafel +kleed = tafelkleed
voet + bal + veld = voetbalveld
Soms moet je tussen die twee (of drie) woorden tussenletters toevoegen: -(e)n-, -e- of -s-.
Slide 6 - Tekstslide
Wanneer schrijf je een tussen -s?
Je schrijft een tussen -s in een samenstellingals je die hoort:
jongensboek / stationsrestauratie
Als je het niet kunt horen, omdat bijvoorbeeld het tweede woord met een s-klank begint, dan vul je een ander tweede woord in om te checken of er een 's' moet worden toegevoegd:
bedrijf + chef : bedrijf + kat > bedrijfskat, dus bedrijfschef
station + straat : station + kat > stationskat, dus stationsstraat
Slide 7 - Tekstslide
Wanneer gebruik je -en-?
Als het eerste deel van de samenstelling
een zelfstandig naamwoord is
én alleen een meervoud op -n of -en heeft.
VB:
eik + boom = eikenboom (twee eiken)
blinde + school = blindenschool (twee blinden)
kat + bak = kattenbak (twee katten)
Slide 8 - Tekstslide
Wanneer gebruik je -e-?
Je schrijft geen -en-, maar een -e- in de volgende gevallen:
Het eerste deel heeft geen meervoud: tarwebrood (1 tarwe, twee?....), benzinegeur
Het eerste deel verwijst naar iets waarvan er maar één is: Koninginnedag, maneschijn.
Het eerste deel heeft een meervoud op -s: aspergesoep (asperge - asperges),
Het eerste deel heeft een meervoud op -s én -en-: ziektekiem (ziektes/ziekten), groenteboer (groenten/groentes)
Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord:blindedarm, knarsetanden
Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: goed - beregoed, vol - boordevol.
Slide 9 - Tekstslide
H5 - Hoofdletters en aanhalingstekens
Slide 10 - Tekstslide
Hoofdletter vs. kleine letter
Hoofdletter
aan het begin van de zin
bij eigennamen
bij bijvoeglijke naamwoorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid
Slide 11 - Tekstslide
Hoofdletter vs. kleine letter
Kleine letter
samenstellingen met religieuze feesten: kerstgala, paasmaandag
religies, stromingen en afleidingen: christendom, islamieten
windstreken: noorden, zuidwesten
namen van seizoenen, maanden en periodes: herfst, november, de ijstijd
Slide 12 - Tekstslide
Aanhalingstekens
Aanhalingsteken
bij de directe rede/citaten: 'Je moet even een boodschap voor me doen', zei vader
bij titels: Voor vragen over spelling kijk ik altijd in 'Schrijfwijzer' van Renkema
als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: Schrijf je 'cadeau' altijd met een k?
Let op: gedachten zet je niet tussen aanhalingstekens!
Slide 13 - Tekstslide
H6 - Aan elkaar of los?
Slide 14 - Tekstslide
Aan elkaar of los?
Samenstellingen worden in het Nederlands aan elkaar geschreven: schouder + tas = schoudertas
De volgende woorden schrijf je aan elkaar:
samenstellingen van drie woorden of minder: huissleutel, lagelonenlanden
woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar of waar + voorzetsel: daarna, ervoor, hierover, waarom
Slide 15 - Tekstslide
Aan elkaar of los?
Onderstaande woorden schrijf je ook aan elkaar:
getallen met honderd en duizend: vijftienduizend
vaak voorkomende samengestelde woorden: kapotmaken, pianospelen, thuiskomen, theezetten
veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord als tweede deel: dichtbevolkt, hooggelegen, pasgetrouwd, veelzeggend
Slide 16 - Tekstslide
Werkwoordspelling
Slide 17 - Tekstslide
Regels werkwoordspelling
Persoonsvorm > T.T.
> V.T. ik-vorm + te(n)/de(n)
Geen persoonsvorm > voltooid deelwoord ('t Kofschip)
> infinitief (hele werkwoord)
> bijvoeglijk naamwoord (zo kort mogelijk)
> onvoltooid deelwoord ( hele ww + -d)
> gebiedende wijs (ik-vorm)
ik of jij/je erachter = ik-vorm
ev: jij/hij/zij/het = ik-vorm + t
mv: wij/jullie/zij = hele werkwoord
Slide 18 - Tekstslide
Aan de slag!
Maak de oefentoets online of op papier. Kijk de oefentoets daarna ook na.
Klaar?
Maak een samenvatting van Spelling (ww) H4-6
Schrijf je vragen op voor de volgende les
Oefen via NN Online 'Trainen'
timer
20:00
Slide 19 - Tekstslide
Huiswerk
Donderdag 12 mei:
Leren voor de toets
Schrijf je vragen op!
Vrijdag 13 mei:
Toets Spelling (ww) H4-6
Slide 20 - Tekstslide
Spelling H4 - Tussenletters in samenstellingen
Slide 21 - Tekstslide
Maak samenstellingen. Plaats zo nodig -e- of -en- of -s-. 1 arm + lui 2 leven + schets 3 hoogte + vrees
Slide 22 - Open vraag
Welk woord is correct gespeld?
A
adrenalienekick
B
aspeckt
C
karaktristieke
D
vlijtig
Slide 23 - Quizvraag
Welk woord is correct gespeld?
A
acommodatie
B
fruitvijling
C
luiwammesen
D
wezelijk
Slide 24 - Quizvraag
Spelling H5 - Hoofdletters en aanhalingstekens
Slide 25 - Tekstslide
Welke bewering is waar?
A
Eigennamen schrijf je met een hoofdletter.
B
Samenstellingen met religieuze feesten schrijf je met een hoofletter.
C
Windstreken schrijf je met een hoofdletter.
Slide 26 - Quizvraag
Neem de zin over en plaats hoofdletters en leestekens.
in de zomer kun je in en op de wythmenerplas allerlei watersporten beoefenen zei de medewerker van reisbureau garant tegen frits
Slide 27 - Open vraag
Neem de zin over en plaats hoofdletters en leestekens.
k hou wel van countrymuziek zei ilse maar griekse sirtaki’s of argentijnse tango’s dansen is voor mij niet weggelegd
Slide 28 - Open vraag
Welk woord is correct gespeld?
A
gogelaar
B
modebranche
C
potentiëel
D
suggestive
Slide 29 - Quizvraag
Welk woord is correct gespeld?
A
karcas
B
niewsgierig
C
reciclyng
D
zwichten
Slide 30 - Quizvraag
Spelling H6 - Aan elkaar of los?
Slide 31 - Tekstslide
Welke woorden schrijf je aan elkaar? Noteer de juiste spelling.
In het drie sterren hotel aten we een tijd rovend drie gangen diner.
Slide 32 - Open vraag
Welke woorden schrijf je aan elkaar? Noteer de juiste spelling.
Omdat de hele buurt bij ons kwam televisie kijken toen de voetbal wedstrijd werd uitgezonden, was het een enorme drukte in onze een gezins woning.
Slide 33 - Open vraag
Welk woord is correct gespeld?
A
enquëte
B
fenomeen
C
konsequent
D
piknick
Slide 34 - Quizvraag
Welk woord is correct gespeld?
A
excurzie
B
fairtraide
C
inporteren
D
trotseren
Slide 35 - Quizvraag
Werkwoordspelling
Houd bij de volgende vragen evt. het schema werkwoordspelling erbij.
Slide 36 - Tekstslide
Noteer de juiste vorm van het werkwoord.
Gisteravond […] (begroeten) de fans hun met smart […] (verwachten) popidool in het Gelredome met een daverend applaus.
Slide 37 - Open vraag
Noteer de juiste vorm van het werkwoord.
De […] (besmetten) patiënten liggen al de hele dag hun longen uit hun lijf te […] (hoesten).
Slide 38 - Open vraag
Noteer de juiste vorm van het werkwoord.
Door een onhandige manoeuvre van de serveerster […] (belanden) de […] (bakken) eieren naast Hans’ bord.
Slide 39 - Open vraag
Vul de juiste werkwoordsvormen in.
Mijn buurmeisje […] (grinniken) altijd als ze iemand voor de gek […] (houden).
Slide 40 - Open vraag
Vul de juiste werkwoordsvormen in.
Als je niet harder […] (trainen), […] (worden) je recordtijd ook niet beter.
Slide 41 - Open vraag
Vul de juiste werkwoordsvormen in.
Wanneer […] (zijn) […] (beslissen) dat PSV één wedstrijd thuis zonder publiek […] (moeten) […] (spelen)?
Slide 42 - Open vraag
Kies de juiste werkwoordsvorm.
Door het slechte handschrift van Chiel heb ik nog steeds niet […] wat er op dit briefje staat.
A
ontcijferd
B
ontcijfert
Slide 43 - Quizvraag
Kies de juiste werkwoordsvorm.
‘Dat je niets aan je schoolwerk doet, […] niet van een goede instelling’, sprak de rector streng.
A
getuigd
B
getuigt
Slide 44 - Quizvraag
In hoeverre beheers je de stof van Spelling H4-6?
Slide 45 - Poll
Over welke paragraaf of welk onderdeel heb je nog vragen?
Slide 46 - Open vraag
Welke paragraaf/welk onderdeel begrijp je heel goed?
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.