7.7 Verkleinwoorden

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Is de komma juist gebruikt?

Drink jij je koffie met suiker, of zonder?
A
ja
B
nee

Slide 3 - Quizvraag

Waarom staat er een komma in de zin?

Toen mijn broertje klein was, wilde hij brandweerman worden.
A
omdat er een opsomming in de zin staat
B
omdat er een voegwoord achter staat
C
omdat er twee persoonsvormen naast elkaar staan

Slide 4 - Quizvraag

Tussen welke 2 woorden komt de komma?

Sinds we een jong katje in huis hebben zitten we allemaal
onder de schrammen.

Slide 5 - Open vraag

In welke zin ontbreekt de komma?
A
Door het lange zitten in dezelfde houding was ik helemaal stijf geworden.
B
Inge en Evert zaten samen op een bankje in het park.
C
Terwijl wij al op de fiets zaten was Joris zijn jas nog aan het zoeken.
D
Tijdens het wachten op de bus luisterde ik naar mijn favoriete nummer.

Slide 6 - Quizvraag

Welk bijvoeglijk naamwoord is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
rode
B
zachte
C
gouden
D
mooie

Slide 7 - Quizvraag


Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden?
A
zonnige
B
dag
C
zonnige , leren
D
leren

Slide 8 - Quizvraag

Schrijf de meervoud op van:
accu

Slide 9 - Open vraag

Schrijf de meervoud op van:
serie

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide



Noteer het verkleinwoord:

brug

Slide 15 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

auto

Slide 16 - Open vraag



Noteer het verkleinwoord:

ketting

Slide 17 - Open vraag

Welke is goed?
A
diploma'tje
B
diplomaatje

Slide 18 - Quizvraag

verkleinwoord van slang

Slide 19 - Open vraag

Aan de slag
BBL: Maken cursus § 6 Verkleinwoorden

KBL: Maken cursus § 7 Verkleinwoorden

Klaar? --> Spellingsalarm

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide