In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
Slide 2 - Tekstslide
Hij (binden) het touw stevig vast
A
bindt
B
bind
C
bint
D
bin
Slide 3 - Quizvraag
Waarom (worden) jij altijd kwaad, als Jan jou niet direct (antwoorden)
A
wordt - antwoord
B
word - antwoord
C
word - antwoordt
D
wordt antwoordt
Slide 4 - Quizvraag
Als je (lijden) aan hartklachten, (aanraden) ik je aan rustig te wachten.
A
lijd - raat
B
lijdt- raad
C
lijd - raat
D
lijdt - raadt
Slide 5 - Quizvraag
Wanneer het licht (branden), is de kans groot dat er nog een trein langs (rijden)
A
brandt-rijdt
B
brand-rijd
C
brandt-rijd
D
brand-rijdt
Slide 6 - Quizvraag
Wie zich tot de burgemeester (wenden), (krijgen) zeker antwoord.
A
wend - krijgt
B
wend - krijg
C
wendt - krijgt
D
wendt - krijg
Slide 7 - Quizvraag
Wat (verbeelden) jij je wel; je (proberen) steeds de baas te spelen
A
verbeeldt - probeert
B
verbeeld - probeert
C
verbeeldt - probeer
D
verbeeld - probeer
Slide 8 - Quizvraag
Persoonsvorm in de verleden tijd
Slide 9 - Tekstslide
Toen men hem (vragen) wat hij (gaan) doen, (antwoorden) hij, dat hij dat nog niet (weten).
A
vraagde - ging - antwoorde - weette
B
vroeg - ging - antwoorde - wist
C
vroeg - ging - antwoordde - wist
D
vraagde - ging - antwoorde -wist
Slide 10 - Quizvraag
Maar hij (beloven) , dat hij flink (zullen) worden aangepakt.
A
beloofde - zal
B
beloofde - zou
C
beloofte - zou
D
beloofte - zal
Slide 11 - Quizvraag
Zijn vader (verwachten) niet anders van hem.
A
verwacht
B
verwachte
C
verwachtte
D
verwachtten
Slide 12 - Quizvraag
Het weer (werken) mee, want gedurende de hele reis (schijnen) de zon.
A
werkte - schijnde
B
werkt - scheen
C
werkte - scheen
D
werk - schijnde
Slide 13 - Quizvraag
Toch (krijgen) ze bijna een ongeluk, toen in een bocht van de weg de auto (slippen).
A
krijgden - slipden
B
kregen - slipten
C
krijgen - slipde
D
kregen - slipte
Slide 14 - Quizvraag
Bij verleden tijd: 't ex-kofschip
1. hele werkwoord -en beloven= belov. 2. laatste letter niet in 't ex-kofschip? -de(n) laatste letter wel in 't ex-kofschip? -te(n) dus beloofde en ik heb beloofd.
Slide 15 - Tekstslide
Welke werkwoordsvorm is begrote: Het begrote bedrag is flink overschreden
Slide 16 - Open vraag
Hoe schrijf je het bijvoeglijk gebruikt werkwoord?
Slide 17 - Open vraag
bijvoeglijk gebruikt volt. dw
1. zo kort mogelijk
2. maar de uitspraak mag niet veranderen 3. als het voltooid deelwoord einidgt op -en, dan ook wanneer het bijvoeglijk gebruikt wordt
Slide 18 - Tekstslide
Welke vorm hoort op de puntjes te staan? Hij hing de .......foto boven de bank
A
vergroten
B
vergrootte
C
vergrote
D
vergroote
Slide 19 - Quizvraag
Welke vorm hoort op de puntjes? De .........toren staat op de monumentenlijst
A
verlichten
B
verlichte
C
verlichtte
D
verlichtten
Slide 20 - Quizvraag
Welke vorm hoort op de puntjes te staan? De ....cake verspreidde een heerlijke geur
A
gebakken
B
gebakke
C
gebake
D
gebakte
Slide 21 - Quizvraag
Welke vorm hoort op de puntjes te staan? De ...........trui jeukt als een gek!
A
gebreidde
B
gebreiden
C
gebreide
D
gebreidden
Slide 22 - Quizvraag
Wat hoort er op de puntjes te staan? Het ........avontuur ging ons niet in de koude kleren zitten
A
beleefden
B
beleefte
C
beleefdde
D
beleefde
Slide 23 - Quizvraag
Welke werkwoordsvorm hoort er op de puntjes thuis? Een ......brief is veel leuker dan een e-mail
A
handgeschreve
B
handgechrefe
C
handgescheven
D
handgeschrefen
Slide 24 - Quizvraag
Het voltooid deelwoord
-de ge-, be-, ver-, her-, ont- woorden
-er staat altijd een vorm van hebben of zijn in de zin -eindigen meestal op een d of t ('t ex-kofschip of verlengen) -soms eindigt het voltooid deelwoord op -en (gebakken, geschreven, geweten, gewogen, etc)
Slide 25 - Tekstslide
het onvoltooid deelwoord
Lachend kwam hij mij tegemoed
Brullend van het huilen liep zij de kamer binnen.
Ongeopend lag de brief op tafel
Slide 26 - Tekstslide
onvoltooid deelwoord
-geeft een toestand aan: ongeopend, huilend, brullend -of het geeft aan dat iets voortduurt (nog niet is afgelopen)
Je schrijft het werkwoord door een -d(e) achter het hele werkwoord te plaatsen
Slide 27 - Tekstslide
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: deleten
A
delette
B
deletete
C
deledde
D
deletette
Slide 28 - Quizvraag
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde
Slide 29 - Quizvraag
vervoeging Engelse ww
-hetzelfde als Nederlandse werkwoorden
-bij werkwoorden die eindigen op -e de e laten staan
faken --> stam: fake --> hij fake+t (tt) --> hij fake+te
Slide 30 - Tekstslide
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: e-mailen
A
emailde
B
emaildde
C
e-mailde
D
e-maildde
Slide 31 - Quizvraag
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: racen
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete
Slide 32 - Quizvraag
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette
Slide 33 - Quizvraag
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede
Slide 34 - Quizvraag
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet
Slide 35 - Quizvraag
Engelse werkwoorden hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: timen
A
timet
B
timt
Slide 36 - Quizvraag
oefenen
Ga naar: http://www.berktekst.nl/
-maak van werkwoordspelling de gemengde oefeningen 1-4
Slide 37 - Tekstslide
Klaar?
0-4 fout? --> zelfstandig werken aan een ander vak
4+ fout? --> maak opdracht 2, 3 en 4 uit je boek (hoofdstuk spelling)