werkwoordspelling

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Slide 2 - Tekstslide

Hij (binden) het touw stevig vast
A
bindt
B
bind
C
bint
D
bin

Slide 3 - Quizvraag

Waarom (worden) jij altijd kwaad, als Jan jou niet direct (antwoorden)
A
wordt - antwoord
B
word - antwoord
C
word - antwoordt
D
wordt antwoordt

Slide 4 - Quizvraag

Als je (lijden) aan hartklachten, (aanraden) ik je aan rustig te wachten.
A
lijd - raat
B
lijdt- raad
C
lijd - raat
D
lijdt - raadt

Slide 5 - Quizvraag

Wanneer het licht (branden), is de kans groot dat er nog een trein langs (rijden)
A
brandt-rijdt
B
brand-rijd
C
brandt-rijd
D
brand-rijdt

Slide 6 - Quizvraag

Wie zich tot de burgemeester (wenden), (krijgen) zeker antwoord.
A
wend - krijgt
B
wend - krijg
C
wendt - krijgt
D
wendt - krijg

Slide 7 - Quizvraag

Wat (verbeelden) jij je wel; je (proberen) steeds de baas te spelen
A
verbeeldt - probeert
B
verbeeld - probeert
C
verbeeldt - probeer
D
verbeeld - probeer

Slide 8 - Quizvraag

Persoonsvorm in de verleden tijd

Slide 9 - Tekstslide

Toen men hem (vragen) wat hij (gaan) doen, (antwoorden) hij, dat hij dat nog niet (weten).
A
vraagde - ging - antwoorde - weette
B
vroeg - ging - antwoorde - wist
C
vroeg - ging - antwoordde - wist
D
vraagde - ging - antwoorde -wist

Slide 10 - Quizvraag

Maar hij (beloven) , dat hij flink (zullen) worden aangepakt.
A
beloofde - zal
B
beloofde - zou
C
beloofte - zou
D
beloofte - zal

Slide 11 - Quizvraag

Zijn vader (verwachten) niet anders van hem.
A
verwacht
B
verwachte
C
verwachtte
D
verwachtten

Slide 12 - Quizvraag

Het weer (werken) mee, want gedurende de hele reis (schijnen) de zon.
A
werkte - schijnde
B
werkt - scheen
C
werkte - scheen
D
werk - schijnde

Slide 13 - Quizvraag

Toch (krijgen) ze bijna een ongeluk, toen in een bocht van de weg de auto (slippen).
A
krijgden - slipden
B
kregen - slipten
C
krijgen - slipde
D
kregen - slipte

Slide 14 - Quizvraag

Bij verleden tijd: 't ex-kofschip
1. hele werkwoord -en                                                  beloven= belov.
2. laatste letter niet in 't ex-kofschip?  -de(n)
    laatste letter wel in 't ex-kofschip?        -te(n)
    dus beloofde en ik heb beloofd.  

Slide 15 - Tekstslide

Welke werkwoordsvorm is begrote:
Het begrote bedrag is flink overschreden

Slide 16 - Open vraag

Hoe schrijf je het bijvoeglijk gebruikt werkwoord?

Slide 17 - Open vraag

bijvoeglijk gebruikt volt. dw
1. zo kort mogelijk
2. maar de uitspraak mag niet veranderen
3. als het voltooid deelwoord einidgt op -en, dan ook wanneer          het bijvoeglijk gebruikt wordt

Slide 18 - Tekstslide

Welke vorm hoort op de puntjes te staan?
Hij hing de .......foto boven de bank
A
vergroten
B
vergrootte
C
vergrote
D
vergroote

Slide 19 - Quizvraag

Welke vorm hoort op de puntjes?
De .........toren staat op de monumentenlijst
A
verlichten
B
verlichte
C
verlichtte
D
verlichtten

Slide 20 - Quizvraag

Welke vorm hoort op de puntjes te staan?
De ....cake verspreidde een heerlijke geur
A
gebakken
B
gebakke
C
gebake
D
gebakte

Slide 21 - Quizvraag

Welke vorm hoort op de puntjes te staan?
De ...........trui jeukt als een gek!
A
gebreidde
B
gebreiden
C
gebreide
D
gebreidden

Slide 22 - Quizvraag

Wat hoort er op de puntjes te staan?
Het ........avontuur ging ons niet in de koude kleren zitten
A
beleefden
B
beleefte
C
beleefdde
D
beleefde

Slide 23 - Quizvraag

Welke werkwoordsvorm hoort er op de puntjes thuis?
Een ......brief is veel leuker dan een e-mail
A
handgeschreve
B
handgechrefe
C
handgescheven
D
handgeschrefen

Slide 24 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord
-de ge-, be-, ver-, her-, ont- woorden
-er staat altijd een vorm van hebben of zijn in de zin
-eindigen meestal op een d of t ('t ex-kofschip of verlengen)
-soms eindigt het voltooid deelwoord op -en
  (gebakken, geschreven, geweten, gewogen, etc)

Slide 25 - Tekstslide

het onvoltooid deelwoord
Lachend kwam hij mij tegemoed 
Brullend van het huilen liep zij de kamer binnen. 
Ongeopend lag de brief op tafel 

Slide 26 - Tekstslide

onvoltooid deelwoord
-geeft een toestand aan: ongeopend, huilend, brullend
-of het geeft aan dat iets voortduurt (nog niet is afgelopen)

Je schrijft het werkwoord door een -d(e) achter het hele werkwoord te plaatsen

Slide 27 - Tekstslide




hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: deleten

A
delette
B
deletete
C
deledde
D
deletette

Slide 28 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen
A
lunchte
B
lunchde
C
lunchtte
D
lunchdde

Slide 29 - Quizvraag

vervoeging  Engelse ww
-hetzelfde als Nederlandse werkwoorden
-bij werkwoorden die eindigen op -e de e laten staan 
faken --> stam: fake --> hij fake+t (tt)
                                           --> hij fake+te

Slide 30 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: e-mailen
A
emailde
B
emaildde
C
e-mailde
D
e-maildde

Slide 31 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: racen
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete

Slide 32 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 33 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen
A
timde
B
timdde
C
timete
D
timede

Slide 34 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: deleten
A
deletet
B
delet

Slide 35 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, tt: timen
A
timet
B
timt

Slide 36 - Quizvraag

oefenen
Ga naar: http://www.berktekst.nl/
-maak van werkwoordspelling de gemengde oefeningen 1-4

Slide 37 - Tekstslide

Klaar?
0-4 fout? --> zelfstandig werken aan een ander vak
4+ fout? --> maak opdracht  2, 3 en 4 uit je boek 
(hoofdstuk spelling)

Slide 38 - Tekstslide