1B week 10 les 2 P3 Grammatica: uitleg werkwoorden herkennen incl de tijden

Welkom 1B
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welkom 1B
Doe je telefoon in de telefoontas. 
Ga op je vaste plek zitten. 
Pak je leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 1 - Tekstslide

Stil lezen
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag
10 min stil lezen

Grammatica: H19 werkwoorden herkennen

Slide 3 - Tekstslide

Cijfers PO
Wie heeft het artikel nog niet ingeleverd?



Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Je leert hoe je werkwoorden herkent in een zin. 



Slide 5 - Tekstslide

Herhaling vorige les
  • zelfstandig naamwoord H5
  • lidwoord H5
  • bijvoeglijk naamwoord H6
  • voorzetsel H47

    Slide 6 - Tekstslide

    Zelfstandig naamwoord ZN
    • Dit is een woord voor een mens, dier, ding, plant of gevoel.
    • kat, huis, hond, liefde, verdriet, cactus
    • Heeft meestal een enkelvoud en meervoud: kat/katten.
    • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: koekje, bakje, boekje.  
    • Je kunt er de, het of een voorzetten. 

    Slide 7 - Tekstslide

    Lidwoord LW
    • De, het of een

    • Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord. 
    • de fiets, het huis, de hond, een dier

    Slide 8 - Tekstslide

    Bijvoeglijk naamwoord BN
    Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

    Staat meestal vóór en soms achter een zelfstandig naamwoord.

    Slide 9 - Tekstslide

    Voorzetsel
    Een voorzetsel is een klein woord.
    Het staat voor of achter een woordgroep waar het bij hoort.
    Hij liep in de tuin


    Hij liep de tuin in

    Slide 10 - Tekstslide

    een plaats
    een tijd
    een richting
    een middel
    een doel
    tot
    na
    over
    op
    bij
    in
    te
    naar
    langs
    in
    met
    om

    Slide 11 - Tekstslide

    Werkwoorden WW
    • Eén van de woordsoorten is het werkwoord. 
    • In een zin staat altijd in ieder geval één werkwoord.
    • Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet. 
    • Kijken, lachen, fietsen, plassen

    Slide 12 - Tekstslide

    Slide 13 - Tekstslide

    Slide 14 - Tekstslide

    wie iets doet

    Slide 15 - Tekstslide

    Slide 16 - Tekstslide

    Slide 17 - Tekstslide

    Slide 18 - Tekstslide

    Slide 19 - Tekstslide

    Slide 20 - Tekstslide

    Slide 21 - Tekstslide

    Huiswerk nakijken
    ?

    Slide 22 - Tekstslide

    Huiswerk
    Noteer in je agenda voor de volgende les:

    H19 maken opdracht H 1 t/m 6



      Slide 23 - Tekstslide

      Aan de slag

      • Ga aan de slag met het maken van de opdrachten. 
      • Je mag overleggen met je buur, maar doe dit zachtjes. 

      Ben je klaar?
      Ga dan verder met de opdrachten van H19.

      Slide 24 - Tekstslide


      Is de opdracht duidelijk?

      Slide 25 - Tekstslide

      Volgende les


      Uitleg over H20 de persoonsvorm.

      Slide 26 - Tekstslide

      Zijn voor jou de lesdoelen behaald

      Ik kan uitleggen hoe ik werkwoordsvormen herken in een zin. 

      Slide 27 - Tekstslide

      Hoe ging deze les?
      Wat heb je geleerd vandaag?

      Wat vond je leuk aan deze les? 

      Heeft iemand vragen?

      Slide 28 - Tekstslide

      Fijne dag 
      &
      tot de volgende keer!

      Slide 29 - Tekstslide