Thema 3.4 les 2a Vermeerderen

Thema 3.4 Voeding
Les 2a Vermeerderen

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
Groentechnische wereldMiddelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Thema 3.4 Voeding
Les 2a Vermeerderen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
  • Je weet wat generatief en vegetatief vermeerderen is, wat de verschillen zijn en hoe het werkt.
  • Je weet wat de samenhang is met geslachtelijk en ongeslachtelijk vermeerderen en eenhuizig en tweehuizig.
  • Je weet hoe bollen en knollen vermeerderen, wat de overeenkomsten en verschillen zijn en hoe het werkt.
  • Je weet wat zaaigrond is en hoe je het klaar moet maken voor het zaaien.

Slide 2 - Tekstslide

VOORTPLANTING PLANTEN




Definitie van voortplanting:
Het krijgen van nakomelingen
Doel voortplanting:
De soort in stand houden
Manieren van voortplanting:
1: geslachtelijk voortplanting = generatief vermeerderen
2: ongeslachtelijke voortplanting = vegetatief vermeerderen 

Slide 3 - Tekstslide

Terugdenken...

Over ongeslachtelijke voortplanting heb je in het thema 'Water' al uitleg gekregen. Wat weet je er nog van?

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet jij nog van ongeslachtelijke voortplanting van planten?

Slide 5 - Open vraag

Leesopdracht

Je krijgt een tekst over :
  • Vrouwelijke geslachtsorganen
  • Mannelijke geslachtsorganen
  • Eenslachtig en tweeslachtig
  • Bestuiving
  • Eenhuizig en tweehuizig
Instructie:

Lees het goed door en probeer goed te begrijpen wat de verschillende termen precies betekenen. 

Tip: gebruik een markeerstift er arceer belangrijke begrippen in de tekst.

Tijd: 15 minuten



Bestand: Leesopdracht voortplanting planten.pdf

Slide 6 - Tekstslide

Bestuiving
  • Bestuiving door insecten
  • Bestuiving door andere dieren
  • Bestuiving door wind
  • Bestuiving door water



Slide 7 - Tekstslide

Zaaien...

Slide 8 - Tekstslide

Methodes van zaaien
  • - Het zaad leggen. Dat doe je met grote zaden, zoals zonnebloempitten. Je legt ze meteen op de juiste plek.
  • - Breedwerpig zaaien. Dat doe je met kleine, fijne zaden, zoals gras, die je verdeelt over een oppervlakte. 
  • - Op rijen zaaien. De zaaidiepte is afhankelijk van de zaadgrootte. Dit doe je met granen en zaden.

Slide 9 - Tekstslide

Licht- en donkerkiemende zaden
Dit heeft te maken met de overlevingsdrang van de plant. Ze voelen als het ware dat het 'nu of nooit' is en ze gaan ervoor: groeien, groeien, groeien - in de hoop het zonlicht onderweg tegen te komen. Deze groeispurt lukt alleen tijdens
het ontkiemen, tot ongeveer de eerste kiemblaadjes.
Voor de verdere ontwikkeling
hebben ze wel licht nodig.

Slide 10 - Tekstslide

Zaaigrond versus potgrond
We horen je luidop denken: is er een verschil?!
Want hoewel ze goed op elkaar gelijken hebben ze allebei andere eigenschappen.

Zaaigrond wordt gebruikt om in te zaaien of te stekken, potgrond daarentegen gebruik je dan weer om in te planten. 

Slide 11 - Tekstslide

De verschillen
Er zijn 2 belangrijke verschillen tussen potgrond en zaaigrond.

Potgrond bevat turf of kokosvezels en is voorzien van een basisbemesting voor zes tot acht weken. 

Zaaigrond daarentegen bestaat uit voornamelijk zand en onbemeste grond, zodat de zaden kunnen kiemen in een neutrale omgeving. Meststoffen kunnen de jonge worteltjes namelijk verbranden, waardoor alle zaaisels mislukken. 

Slide 12 - Tekstslide

Onthoud
Zaaigrond wordt gebruikt om te zaaien of te stekken, 
potgrond dient om de planten een boost te geven wanneer ze verplant worden na het krijgen van hun eerste echte blaadjes.

Slide 13 - Tekstslide

Eigenschappen
  • zaaigrond is luchtiger.
  • aan zaaigrond werden geen meststoffen toegevoegd.
  • zaaigrond heeft de eigenschap langer water vast te houden.
  • zaaigrond bevat meer zand dan potgrond.
  • potgrond bevat meststoffen.
  • potgrond heeft een vastere structuur, het is een groeibodem voor je planten.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Opdracht bol & knol

Slide 16 - Tekstslide

Wat ga je doen?

Ze rijmen niet alleen op elkaar, maar ze zijn ook nog eens allebei rond en beide groeien ze onder de grond. We hebben het over een bol en een knol. Naast die overeenkomsten zijn er ook verschillen tussen bollen en knollen. 
Maar welke zijn dat?
Je gaat de verschillen onderzoeken tussen bollen en knollen. Je bevindingen schrijf je op het invulblad ‘Een bol en een knol onderzoeken’. 

1. Pak het invulblad erbij. 
2. Pak een bol en een knol.
    Noem de een A, de ander B.
3. Beantwoord de vragen op het invulblad.
4. Werk zorgvuldig en netjes.
5. Ruim je werkplek op als je klaar b

Slide 17 - Tekstslide

Wat heb je nodig?

1. Het invulblad
2. een aardappel
3. een ui
4. een mes
5. een snijplank
6. een potlood
7. een vaatdoek
8. stoffer en blik

Slide 18 - Tekstslide