In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Video
Hoofdstuk criminaliteit herhaling
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Planning
Korte herhaling van de afgelopen blok
Drie vragen per paragraaf
Leren voor SE
Slide 5 - Tekstslide
Wat moet je leren voor de toets?
9.1 Wat is criminaliteit?
9.2 Oorzaken van criminaliteit
9.3 NIET IN DE TOETS!!!!
9.4 Opgepakt... en dan?
9.5 De rechtszaak
9.6 repressie en preventie
Slide 6 - Tekstslide
9.1 Wat is criminaliteit?
Wat moet je weten?
Het verschil tussen asociaal en een strafbaar feit.
Het verschil tussen een overtreding en een misdrijf.
Criminaliteit afhankelijk van tijd en plaats
Rechtstaat
Gevolgen van criminaliteit (materieel/niet- matriele schade)
Slide 7 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld van een strafbaar feit?
A
Je middelvinger opsteken naar een fietser
B
Voorkruipen in de rij
C
Door rood rijden
D
Iemand laten schrikken
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een kenmerk van een rechtstaat?
A
Iedereen moet zich aan de wet houden
B
De politie kan niet worden gestraft
C
De koning staat boven de wet
D
De een heeft meer rechten dan de ander
Slide 9 - Quizvraag
Welk gedrag wordt beschouwd als een misdrijf?
A
Geen id kaart bij je hebben
B
In het donker fietsen zonder licht
C
Mobiel bellen achter het stuur
D
Een winkeldiefstal plegen
Slide 10 - Quizvraag
9.2 Oorzaken van criminaliteit
Doelen:
Risicofactoren dat crimineelgedrag vergroot
Maatschappelijke omstandigheden dat crimineelgedrag vergroot
Politiecijfers en criminaliteit
Slide 11 - Tekstslide
Welke risicofactor past bij het voorbeeld: ''John besluit om na afloop van een feest toch zelf te gaan rijden. Inmiddels heeft hij meer dan vijf biertjes op''.
A
Biologische factoren
B
Slechte opvoeding
C
Groepsdruk
D
Alcohol of drugs
Slide 12 - Quizvraag
Welke oorzaak van criminaliteit hoort bij de volgende beschrijving: ''Als je een biologische stoornis hebt kan je extreem agressief reageren''?
A
Maatschappelijke omstandigheden
B
Biologische factoren
C
Groepsdruk
D
Slechte opvoeding
Slide 13 - Quizvraag
Welke maatschappelijke omstandigheid past bij het voorbeeld: ''Ricardo merkt dat hij in de Albert Heijn niet zo in de gaten wordt gehouden en besluit een paar Red Bull blikjes te jatten''.
A
Minder sociale controle
B
Slechte leefomstandigheden
C
Minder strenge normen dan vroeger
D
Spijbelen en schooluitval
Slide 14 - Quizvraag
9.4 Opgepakt... en dan?
Doelen:
Wat een politie mag doen
Bureau HALT
De officier van justitie
Bijzondere maatregelen
Rechten van de politie
Fouilleren
Arresteren
Huis doorzoeken
Slide 15 - Tekstslide
Als de Officier van Justitie afziet van verdere vervolging noemen we dat...
A
een proces-verbaal
B
seponeren
C
schikken
D
vervolgen
Slide 16 - Quizvraag
Wie bepaalt of iemand voor de rechter moet verschijnen?
A
Officier van Justitie
B
Advocaat
C
Politie
D
Rechter
Slide 17 - Quizvraag
9.5 De rechtszaak
Doelen:
De belangrijkste personen bij een rechtszaak
Hoe een rechtszaak verloopt
Wanneer je door een rechter schuldig wordt bevonden
Slide 18 - Tekstslide
............opent de rechtszaak
A
De officier van justitie
B
De advocaat
C
De rechter
D
De griffier
Slide 19 - Quizvraag
Wie is de aanklager is een rechtszaak?
A
De rechter
B
De politie
C
Officier van justitie
D
Het slachtoffer
Slide 20 - Quizvraag
9.6 Preventie of repressie
Doelen:
preventie en repressie
Doel van straffen
Soorten straffen
Slide 21 - Tekstslide
Verschillende doelen
1. Afschrikken
2. samenleving veiliger maken
3. wraak (voor slachtoffers/ nabestaanden)
Slide 22 - Tekstslide
Criminaliteit verminderen
Twee manieren:
1. Repressie
2. Preventie
Slide 23 - Tekstslide
Aan de slag!
Wat ga je doen?
Maak de samenvatting in het werkboek. Als je klaar bent ga je leren.