tekst 18

Tekst 18
oefenvragen over de tekst
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Tekst 18
oefenvragen over de tekst

Slide 1 - Tekstslide

r.1: iusserat

A
praesens
B
perfectum
C
imperfectum
D
plusquamperfectum

Slide 2 - Quizvraag

r. 2: domum
welke naamval?
A
nominativus
B
dativus
C
accusativus
D
genitivus

Slide 3 - Quizvraag

r.3: nuntia
welke naamval?
A
nominativus
B
accusativus
C
dativus
D
genitivus

Slide 4 - Quizvraag

r.4: puella
welke naamval?
A
nominativus
B
accusativus
C
dativus
D
genitivus

Slide 5 - Quizvraag

r.5: servi alii
welke naamval?
A
nominativus
B
accusativus
C
ablativus
D
genitivus

Slide 6 - Quizvraag

r.5: memoria
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
dativus
D
genitivus

Slide 7 - Quizvraag

r.6: Lydiam
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
accusativus
D
genitivus

Slide 8 - Quizvraag

r.8: onus grave
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
accusativus
D
genitivus

Slide 9 - Quizvraag

r.10: onera
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
accusativus
D
genitivus

Slide 10 - Quizvraag

r.10: risit
welke tijd?
A
praesens
B
perfectum
C
imperfectum
D
plusquamperfectum

Slide 11 - Quizvraag

r.12: amant
welke tijd?
A
praesens
B
perfectum
C
imperfectum
D
plusquamperfectum

Slide 12 - Quizvraag

r.11: omnis
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
accusativus
D
genitivus

Slide 13 - Quizvraag

r.14: omnes
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
accusativus
D
genitivus

Slide 14 - Quizvraag

r.16: vir
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
accusativus
D
genitivus

Slide 15 - Quizvraag

r.16: pretio
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
accusativus
D
genitivus

Slide 16 - Quizvraag

r.18: se
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
accusativus
D
genitivus

Slide 17 - Quizvraag

r.19/20: ceteros servos
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
accusativus
D
genitivus

Slide 18 - Quizvraag

r.20: omnium
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
accusativus
D
genitivus

Slide 19 - Quizvraag

r.21: mandatum
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
dativus
D
genitivus

Slide 20 - Quizvraag

r.21: mihi
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
dativus
D
genitivus

Slide 21 - Quizvraag

r.22: dixi
welke tijd?
A
praesens
B
perfectum
C
imperfectum
D
plusquamperfectum

Slide 22 - Quizvraag

r.22: servis aliis
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
dativus
D
genitivus

Slide 23 - Quizvraag

r.25: muli
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
dativus
D
genitivus

Slide 24 - Quizvraag

r.31: eum
welke naamval?
A
nominativus
B
accusativus
C
dativus
D
genitivus

Slide 25 - Quizvraag

r.26: domino
welke naamval?
A
nominativus
B
ablativus
C
dativus
D
genitivus

Slide 26 - Quizvraag

regel 14 t/m 17 Arcas ... vidi.
schrijf één superlativus op uit dit fragment

Slide 27 - Open vraag

regel 18 t/m 28
schrijf één bijwoord in de comparativus op uit dit fragment

Slide 28 - Open vraag

regel 14 t/m 20
Welke Latijnse woorden geven aan dan de arts een dure slaaf is?

Slide 29 - Open vraag

regel 25 t/m einde.
Arcas meent dat:
A
de dokter niet geloofd wordt
B
hij beter kan vluchten
C
hij beter kan vechten

Slide 30 - Quizvraag

regel 27 putat
het onderwerp van putat is:
A
de heer
B
Arcas
C
Agenor
D
neminem

Slide 31 - Quizvraag