1.7 Woordraadstrategieën

1 / 11
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Wat is woordenschat?
Je woordenschat, of vocabulaire, is de verzameling van alle woorden die je kent en kunt gebruiken. Van kip tot pindarotsje en van fietsventieldopje tot arachnafobie.

Slide 2 - Tekstslide

Een spelletje
• De klas wordt in groepjes ingedeeld.
• Op het scherm verschijnen zo direct enkele moeilijke woorden.
• Je krijgt 10 minuten de tijd om met zo veel mogelijk woorden op de foto te gaan
• Na 10 minuten komt iedereen terug in de klas en gaan we de foto's bekijken, de betekenis van de woorden bespreken en hoe je achter de betekenis bent gekomen.

Slide 3 - Tekstslide

De moeilijke woorden
meteoroloog, watercloset, fauteuil, salondeurscharnier, venster, cahier, decaan, ballpoint, globe, coiffure, arachnide, lexicon, byciclette, opgang,, pantalon radeergom, kompaan

Slide 4 - Tekstslide

Wat doe je als je een woord niet kent?
Soms lees je een tekst, maar kom je plotseling een woord tegen waar je de betekenis niet van kent.
Welke manieren ken jij om achter de betekenis van een woord te komen?

Slide 5 - Tekstslide

Woordraadstrategieën
Manieren om achter de betekenis van een woord te komen noemen we woordraadstrategieën. We behandelen er nu 6.
Synoniemen
Omschrijving
Voorbeeld
Tegenstelling
Woorddeel
Woordenboek

Slide 6 - Tekstslide

Nu aan het werk.
De opdrachten van woordenschat H1 moeten allemaal gemaakt worden en samen met de opdrachten van H2 en H3 bij de docent ingeleverd worden. Dit moet een verslag worden waarvoor je volgende les instructies krijgt. Je krijgt hier een cijfer voor.
Begin nu met de 'kladversie' van je je verslag. Ofwel, begin met de opgaven van H1.

Slide 7 - Tekstslide

Wat betekent: Betrokken zijn?
A
druilerig zijn
B
geïnteresseerd zijn
C
meedoen met
D
toegewijd zijn

Slide 8 - Quizvraag

wat is een synoniem?
A
Een ander woord met een andere betekenis
B
Een ander woord met dezelfde betekenis
C
Hetzelfde woord met een andere betekenis
D
Hetzelfde woord in een andere taal

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld bij:
Zij houden veel van sport, zoals
A
appels, bananen en rode bessen
B
de wipwap, de schommel en de glijbaan
C
skeeleren, freerunning en curling
D
knippen, plakken en scheuren

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een tegenstelling van: ontevreden
A
weltevreden
B
content
C
gelukkig
D
rijk

Slide 11 - Quizvraag