12 en 13 januari - grammatica

Welkom!
Lezen
Grammatica - Persoonsvorm en zinsdelen
Grammatica - Onderwerp en Werkwoordelijk gezegde
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Lezen
Grammatica - Persoonsvorm en zinsdelen
Grammatica - Onderwerp en Werkwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weten jullie het nog.....?
Maak van de zinnen a en b een ja/nee-vraag en onderstreep de persoonsvorm.

a Texelse wol schijnt van goede kwaliteit te zijn.
b Al zijn klanten heeft deze bekende opticien een gratis bril gegeven.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Verander de zinnen c en d van tijd en onderstreep de persoonsvorm.

c Welk jeugdboek is gebruikt als inspiratie voor de Netflix-serie The Letter for the King?
d De Deltawerken moesten de Zeeuwse eilanden beschermen tegen het water van de zee.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verander de zinnen e en f van getal en onderstreep de persoonsvorm.


e In 1927 is de eerste piloot over de oceaan van New York naar Parijs gevlogen.
f Heel wat jongeren doen naast een opleiding van tijd tot tijd vrijwilligerswerk.


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm
Een persoonsvorm is een werkwoord en geeft het getal en de tijd aan.

Hoe kan je deze vinden?
  • Vraagzin
  • Andere tijd
  • Getal (meervoud/enkelvoud)

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zinsdelen
  • Een zin bestaat uit zinsdelen.
  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
  • De woorden in een zinsdeel kunnen niet uit elkaar gehaald worden.
  • Zinsdelen hebben een betekenis (een functie) binnen een zin.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de zinsdelen
Tussen zinsdelen zet je deze streepjes: |

Stap 1: zoek de persoonsvorm.

Probeer maar:
De dokter heeft aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.

Slide 8 - Tekstslide

Wijs iemand aan
Zoek de zinsdelen
Tussen zinsdelen zet je deze streepjes: |

Stap 1: zoek de persoonsvorm.

Probeer maar:
De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de zinsdelen

Stap 2: zoek de rest van de werkwoorden


Probeer maar:
De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de zinsdelen

Stap 2: zoek de rest van het werkwoordelijk gezegde.


Probeer maar:
De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de zinsdelen
Stap 3: welke woorden kunnen voor de persoonsvorm staan? Verander de volgorde van de zin.

De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven

Slide 12 - Tekstslide

Na deze slide zijn twee routes mogelijk:

1. naar het online schoolbord (link in volgende dia), en hier meeschrijven met de antwoorden van de leerlingen.

2. De leerlingen laten vertellen en met de dia's 14-16 nog eens kort uitleggen en illustreren hoe het werkt.
Zoek de zinsdelen

De dokter | heeft| aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven
Aan de patiënt | heeft | de dokter een pijnlijke prik | gegeven
Een pijnlijke prik | heeft | de dokter aan de patiënt | gegeven

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de zinsdelen

De dokter | heeft | aan de patiënt | een pijnlijke prik | gegeven


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de zinsdelen
  • Stap 1: zoek de persoonsvorm.

  • Stap 2: zoek de rest van het werkwoordelijk gezegde. Het volledige wwg is één zinsdeel

  • Stap 3: verander de volgorde binnen de zin. Alles dat voor de persoonsvorm staat of kan staan, is een zinsdeel.


Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maak opdracht 2 t/m 4 (blz. 204-205)

15 minuten

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom!
Lezen
Cursus 5, par. 3: onderwerp en werkwoordelijk gezegde

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bespreken opdracht 2 t/m 4
(blz. 204-205)

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Juist of onjuist?
Het dikgedrukte woord is de pv.
Wie heeft dat programma gezien? 
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



Wie speelt de hoofdrol in die film? 
A
Wie=pv
B
Speelt=pv
C
Hoofdrol=pv
D
Film=pv

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Juist of onjuist?
Het onderwerp is dikgedrukt.

Ik ben met de hond naar het bos geweest. 
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies



In Noorwegen heeft hij een studie gedaan. 
A
Heeft= wg
B
Heeft gedaan= wg
C
Heeft hij gedaan=wg
D
gedaan= wg

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Maak opdracht 1 t/m 4 (blz. 209)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de dikgedrukte gezegdes: werkwoordelijk of naamwoordelijk

Joy is een tijdje ziek geweest. 
A
Werkwoordelijk
B
Naamwoordelijk

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de dikgedrukte gezegdes: werkwoordelijk of naamwoordelijk

Mevrouw Van Veen wordt geholpen door de leerlingen. 
A
Werkwoordelijk
B
Naamwoordelijk

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de dikgedrukte gezegdes: werkwoordelijk of naamwoordelijk

Als Sterre jarig is, geeft zij een feestje. 
A
Werkwoordelijk
B
Naamwoordelijk

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sommige ouders kopen in de dierenwinkel een huisdier voor hun kind.
Wat is het onderwerp?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij gaf gisteren de eerste training.
Wat is het onderwerp?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Mijn broer zit naar buiten te kijken.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Ik ruim mijn kamer morgen op.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak een zin met een werkwoordelijk gezegde.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies