Brugklas grammatica 2

Grammatica 2
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Programma
  • Persoonsvorm
  •  Zinsdelen
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Onderwerp
  • Lijdend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonsvorm
De persoonsvorm vind je door:
  • De zin vragend te maken 
  • De zin in een andere tijd te zetten 
  • meervoud of enkelvoud maken van de zin 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wij hebben gisteren hardgelopen.
Persoonsvorm?
A
wij
B
Hebben
C
Hebben hardgelopen
D
gisteren

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Wij halen morgen een hond uit het asiel.
A
hond
B
morgen
C
wij
D
halen

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een zin?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Pas de tijdsproef toe in de volgende zin:
Op vrijdag ga ik altijd naar de bioscoop.

Slide 7 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn zinsdelen?
  • Een zin bestaat uit zinsdelen.
  • Een zinsdeel kan bestaan uit één woord, maar ook uit een paar woorden die bij elkaar horen.
  • De woorden in een zinsdeel kunnen niet uit elkaar gehaald worden.
  • Zinsdelen hebben een betekenis (een functie) binnen een zin.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de zinsdelen
Tussen zinsdelen zet je deze streepjes: |

Stap 1: zoek de persoonsvorm.

Probeer maar:
De dokter heeft aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.

Slide 9 - Tekstslide

Wijs iemand aan
Zoek de zinsdelen
Tussen zinsdelen zet je deze streepjes: |

Stap 1: zoek de persoonsvorm.

Probeer maar:
De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de zinsdelen

Stap 2: zoek de rest van het werkwoordelijk gezegde.


Probeer maar:
De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik gegeven.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de zinsdelen

Stap 2: zoek de rest van het werkwoordelijk gezegde.


Probeer maar:
De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening
Stap 3: welke woorden kunnen voor de persoonsvorm staan? Verander de volgorde van de zin.

De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven

Slide 13 - Tekstslide

Na deze slide zijn twee routes mogelijk:

1. naar het online schoolbord (link in volgende dia), en hier meeschrijven met de antwoorden van de leerlingen.

2. De leerlingen laten vertellen en met de dia's 14-16 nog eens kort uitleggen en illustreren hoe het werkt.
Oefening
De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven

...... | heeft | .................................| gegeven.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening

De dokter | heeft| aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven
Aan de patiënt | heeft | de dokter een pijnlijke prik | gegeven
Een pijnlijke prik | heeft | de dokter aan de patiënt | gegeven

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening

De dokter | heeft | aan de patiënt een pijnlijke prik | gegeven
Aan de patiënt | heeft | de dokter een pijnlijke prik | gegeven
Een pijnlijke prik | heeft | de dokter aan de patiënt | gegeven

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening

De dokter | heeft | aan de patiënt | een pijnlijke prik | gegeven


Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zoek de zinsdelen
  • Stap 1: zoek de persoonsvorm.

  • Stap 2: zoek de rest van het werkwoordelijk gezegde. Het volledige wwg is één zinsdeel

  • Stap 3: verander de volgorde binnen de zin. Alles dat voor de persoonsvorm staat of kan staan, is een zinsdeel.


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ZINSDELEN

werkwoordelijk gezegde



Soms is het werkwoordelijk gezegde maar één werkwoord 

(de persoonsvorm), soms zijn het er meer. Bijvoorbeeld:


- Leonie kijkt naar buiten.

- Leonie heeft naar buiten gekeken

- Leonie wil graag naar buiten kijken.


Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In dat huis wonen nieuwe mensen.

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

De familie Yang heeft een enorme zeepbel geproduceerd.

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Een jongen kan ballonnen opblazen met zijn neus.

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zou jij ook met een records in het Guinness Book of records willen staan?

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


- het onderwerp van een zin is: wie of wat iets doet

- het onderwerp van een zin kan één woord of meerdere woorden zijn

- het kan op verschillende plekken in een zin staan, maar het staat meestal naast de persoonsvorm

- je kunt het onderwerp van een zin vinden door de vraag te stellen:

wie of wat doet iets?


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

In het bos staan veel grote bomen.


Vraag: Wat staan?

Antwoord: veel grote bomen

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

Klas EM1A heeft een talentenjacht georganiseerd.
Wie heeft georganiseerd?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
Wie treden op?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.
Wie krijgen?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in de zin?

De docenten vergaderen over de rapporten.

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in de zin?

De monteur sleutelt aan de auto.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in de zin?

De gids geeft de toerist informatie.

Slide 31 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

ZINSDELEN

De meeste zinnen bevatten een persoonsvorm, een werkwoordelijk gezegde en een onderwerp.


Veel zinnen hebben ook een lijdend voorwerp.

Met het lijdend voorwerp gebeurt iets,

het 'ondergaat' wat in het gezegde staat.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LIJDEND VOORWERP


Tim | graaft | een kuil.


Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.


lijdend voorwerp = een kuil

voorbeeld 1
ow
wwgez

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LIJDEND VOORWERP


Een speler | roept | de grensrechter.


Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.


lijdend voorwerp = de grensrechter

voorbeeld 2
ow
wwgez

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LIJDEND VOORWERP


Elin | vertelt | een verhaal.


Wat vertelt Elin? Elin vertelt een verhaal.


lijdend voorwerp = een verhaal

voorbeeld 3
ow
wwgez

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Bruno drinkt een glas water.

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Mats roept zijn vader.

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Zij pakt haar fiets uit de schuur.

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

ZINSDELEN

onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

Marieke schuift de deuren open.


Vraag: Wie schuift?

Antwoord: Marieke

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies