Les 5 en 6 - Multiplier en Keynesiaans Kruis

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn; klassieke modellen hebben betrekking op de lange termijn
A
juist
B
onjuist
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Keynesiaanse modellen hebben betrekking op de korte termijn; klassieke modellen hebben betrekking op de lange termijn
A
juist
B
onjuist

Slide 1 - Quizvraag

Volgens Keynes moeten de overheidsbestedingen kleiner worden als er sprake is van Hoogconjunctuur (hogere groei van economie dan normaal)
A
waar
B
niet waaar

Slide 2 - Quizvraag

W=C+I+O+E-M C=cY
Y=C+B+S B=bY
Y=W M=mY
de spaarvergelijking luidt
A
S=cY
B
S=(1-c)Y
C
S=(1-c-b)Y
D
S=(1-s)Y

Slide 3 - Quizvraag

Hoe hoger de marginale belastingquote, hoe ... het multipliereffect
A
kleiner
B
groter

Slide 4 - Quizvraag

Als de multiplier van de bestedingen 2,5 is. De overheidsbestedingen stijgen met 25. Hoeveel stijgt dan Y?
A
10
B
25
C
2,5
D
62,5

Slide 5 - Quizvraag

De marginale consumptiequote
A
is altijd gelijk aan de marginale spaarquote
B
geeft aan hoe het inkomen verandert
C
geeft aan hoe de consumptie verandert
D
en de marginale spaarquote zijn samen 1

Slide 6 - Quizvraag

I: de verwachting van deflatie kan leiden tot verdere conjuncturele neergang door het effect dat door Keynes 'animal spirits (kuddegedrag) wordt genoemd
II: De theorie van Keynes verklaart de oorzaak van het ontstaan van structurele werkloosheid
A
beiden juist
B
beiden onjuist
C
I: juist, II: onjuist
D
I: onjuist, II: juist

Slide 7 - Quizvraag

Welk van onderstaande gebeurtenissen zal de effectieve vraag niet doen stijgen?
A
Stijging rente
B
Stijging overheidsuitgaven
C
Stijging BBP handelspartners
D
Daling inkomstenbelasting

Slide 8 - Quizvraag

Wat klopt niet bij de output gap?
A
Output gap is het verschil tussen economische groei en trendmatige groei
B
Output gap is het verschil tussen de productie en de potentiële productie
C
De output gap is positief bij een laagconjunctuur
D
Bij het langetermijngroeipad is de output gap 0

Slide 9 - Quizvraag

Wat is niet (per definitie) waar bij een laagconjunctuur?
A
Is er een negatieve output gap
B
Ontstaat er conjuncturele werkloosheid
C
Stijgt de inflatie
D
Is er onderbesteding

Slide 10 - Quizvraag

Van een land zijn de volgende gegevens bekend:
• de output gap = − € 48 miljard;
• de natuurlijke werkloosheid = 400.000 personen.
• de totale werkloosheid = 700.000 personen.
• de waarde van de multiplier = 1,8.

De gemiddelde arbeidsproductiviteit bedraagt …

A
€ 120.000
B
€ 160.000.
C
€ 68.571.
D
€ 80.000.

Slide 11 - Quizvraag

Gegeven is de productiefunctie: Y* = 2(K+L)
Aanvankelijk geldt K = 20 en L = 30
Vervolgens wordt K = 40 en L = 60
Met hoeveel procent stijgt Y* dan?
A
Met 100%
B
Met meer dan 100%
C
Met minder dan 100%

Slide 12 - Quizvraag

De productiefunctie zal over het algemeen....
A
is altijd een stijgende lijn
B
is altijd een dalende lijn
C
kan zowel stijgend als dalend zij
D
is eerst stijgend, maar zal uiteindelijk dalen

Slide 13 - Quizvraag

Hoe hoger de marginale consumptiequote, des te hoger is de waarde van de multiplier
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Van een land zijn de volgende gegevens bekend:
• de output gap = − € 48 miljard;
• de natuurlijke werkloosheid = 400.000 personen.
• de totale werkloosheid = 700.000 personen.
• de waarde van de multiplier = 1,8.
Bereken hoeveel de autonome investeringen toe moeten nemen om het langetermijnevenwicht te bereiken.

A
€ 26,7 miljard.
B
€ 86,4 miljard.
C
€ 48,0 miljard.
D
€ 36,6 miljard.

Slide 15 - Quizvraag