Week 10 les 2, 2mh

Welkom bij 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom bij 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • toets grammatica naken
  • leerdoelen benoemen
  • theorie werkwoordspelling
  • opdrachten maken 

Slide 2 - Tekstslide

Na deze les
Aan het eind van deze les:

  • ken je alle werkwoordspelling van jaar 1

Slide 3 - Tekstslide

Pv tt
ik                      ----> stam 
jij                      ----> stam + t
hij/zij/het     ----> stam + t

wij                  ----> hele ww
jullie              ----> hele ww
zij                    ----> hele ww
Twijfel je? gebruik het ww smurfen  ----> hoor je een t? Dan schrijf je een t

Slide 4 - Tekstslide

Pv vt
ik                      ----> stam  + te/de
jij                      ----> stam + te/de
hij/zij/het     ----> stam + te/de

wij                  ----> stam + ten/den
jullie              ----> stam + ten/den
zij                    ----> stam + ten/den

Slide 5 - Tekstslide

Voltooid Deelwoord
Laat zien dat gebeurtenis afgerond is, dus voltooid. Meestal ge-, her-, ver- of be-

Voltooid deelwoord sterke ww --> eindigt meestal op -en
strijken - gestreken, rijden- gereden, vliegen ---> gevlogen

Voltooid deelwoord zwakke werkwoorden eindigt op -d of -t 
verlengproef --> 

't kofschip. Hoe? haal -en van hele ww af --> zit laatst letter in 't kofschip --->dan - t

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletters 
  • Aan het begin van een zin, behalve wanneer de zin begint met een ​getal. Dan gebruik je geen hoofdletter.​
​- Wij gaan morgen op vakantie naar Noorwegen.​

- 5 kinderen willen graag voetballen.​​
  •   Bij namen:​
- Frankrijk, Kim, Noordzee, de Hema, Allstars, Sofie van der Wei, Van der Weil, S. van der Wei
  •  Als een zin begint met ‘t, ‘s of ‘n, dan wordt de tweede letter een ​ hoofdletter.​
‘s Nachts, ‘s Morgens, ‘s Winters, ‘s Middags.
  •   Bij woorden die van namen zijn afgeleid: ​
Engelse, Rotterdamse, Hollandse, Groningse.













Slide 7 - Tekstslide

Leestekens
  •   Aan het eind van de zin een punt(.).
We trainen vanavond niet.

  •   Aan het eind van een vraag een vraagteken(?).​
​Wat vind je van mijn nieuwe kleren?

  •   Wil je ergens extra nadruk op , gebruik aan het eind van de ​ zin een uitroepteken (!).​
Dat is geweldig!

  Plaats nooit een uitroepteken en vraagteken naast elkaar!





Slide 8 - Tekstslide

Laatste letter -d of -t
  • gebruik de verlengproef (als het geen pv in  tt is)

Maak het woord langer door er -e, -en, -eren of -ig achter te zetten.
  • Hoor je een t? Schrijf dan een -t aan het eind: boten → boot; parelwitte → parelwit; schattig → schat.
  • Hoor je een d? Schrijf dan een -d aan het eind: rode → rood; tanden → tand; kinderen → kind; handig → hand.

Slide 9 - Tekstslide

 Bijvoeglijke naamwoorden
De meeste bijvoeglijke naamwoorden hebben een korte vorm (zonder -e) en een lange vorm (met -e): – lekker: een lekker dessert; het lekkere dessert.
  • lange vorm van een bijvoeglijk naamwoord --> zet een -e achter het woord: klein → kleine; sterk → sterke; nieuw → nieuwe.
  • Let op: soms moet je daarnaast
een -f- in een -v- veranderen (de f/v-regel): lief → lieve; naïef → naïeve.
een -s- in een -z- veranderen (de s/z-regel): grijs → grijze; serieus → serieuze.
de laatste letter (medeklinker) verdubbelen: fris → frisse; glad → gladde.
een a, e, o of u (klinker) weghalen: traag → trage; zuur → zure.
Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden eindigen meestal op -en: houten, papieren, wollen, maar niet altijd (een nylon tas).

Slide 10 - Tekstslide

Meervouden
- en erachter
vriend - vrienden; broek - broeken

Let op: soms moet je daarnaast
een -f- in een -v- veranderen (de f/v-regel): brief → brieven; hof → hoven..
een -s- in een -z- veranderen (de s/z-regel): gans → ganzen; paleis → paleizen.
de laatste letter (medeklinker) verdubbelen: jas → jassen; pit → pitten.
een a, e, o of u (klinker) weghalen: muur → muren; heer → heren.

Slide 11 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Een verkleinwoord maak je meestal door -je achter het woord te zetten: haak → haakje; rups → rupsje.
  
Soms moet je andere letters toevoegen om het goed te laten klinken, zoals -pje; -tje; of -etje:
- bloem → bloempje; schuim → schuimpje
- tuin → tuintje; grasmaaier → grasmaaiertje
- wandeling → wandelingetje; bel → belletje

Als het zelfstandig naamwoord eindigt op -ng, moet je soms de -g vervangen door een -k: koning → koninkje; vergoeding → vergoedinkje.

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf de pv vt enkelvoud
RUSTEN
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 14 - Quizvraag

De les van morgen
In het litterarum
Gastles van Jan Willem Spakman

Slide 15 - Tekstslide

Vragen?
Zijn er nog vragen over deze les?

Slide 16 - Tekstslide

Je weet nu

Slide 17 - Tekstslide

Einde les

Slide 18 - Tekstslide