H2 Kracht herhalen

Herhaling krachten
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Herhaling krachten

Slide 1 - Tekstslide

Deze les
  • Leertips
  • Herhaling theorie krachten
  • Oefenen met krachten
  • Leren / vragen stellen

Slide 2 - Tekstslide

Hoe groter de veerconstante van de veer, hoe stugger de veer, hoe groter de kracht die nodig is om hem uit te rekken.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Een spiraalveer met een veerconstante van
0,5 N/cm wordt 2,5 cm uitgerekt. Bereken de kracht die daarvoor nodig is.
A
0,2 N
B
2 N
C
5 N
D
1,25 N

Slide 4 - Quizvraag

Als veerconstante van een spiraalveer groter is,
dan kost het minder kracht om deze veer uit te rekken.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Je ziet de grafieken van drie veren, waarbij de kracht is uitgezet tegen de uitrekking.

Bereken de veerconstante van veer 1.
A
0,25 N/m
B
0,67 N/m
C
1,3 N/m
D
mijn antwoord staat er niet tussen

Slide 6 - Quizvraag

Een veer rekt 20 cm uit als er een kracht van 100 N op werkt. Hoe groot is de veerconstante?
A
0,002N/m
B
0,05 N/m
C
500 N/m
D
5 N/m

Slide 7 - Quizvraag

Stel de kracht in op 50 N
Bij welke veerconstante is de uitrekking het grootst?
A
100 N/m
B
500 N/m

Slide 8 - Quizvraag

De veerconstante van een veer is bepaald op
C = 4 N/cm. De veer wordt door een kracht 5 cm uitgerekt. Hoe groot is de kracht?
A
F=uC= 0.8 cm
B
F=Cu=20 N
C
F=Cu=1.25 cm
D
F=Cu=20 cm

Slide 9 - Quizvraag

In welke van de volgende tekeningen is de resultante kracht (blauw) goed getekend?
A
B
C
D

Slide 10 - Quizvraag

De resultante kracht is
A
60 N
B
140 N
C
100 N
D
40 N

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de resultante kracht?
A
290 N rechts
B
290 N links
C
50 N rechts
D
50 N links

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de resultante kracht?
A
490 N rechts
B
490 N links
C
150 N rechts
D
150 N links

Slide 13 - Quizvraag

Is de hefboom in evenwicht?
F1×l1=F2×l2
F1×l1=F2×l2
F1xL1=F2xL2
A
De hefboom is in evenwicht.
B
De hefboom is niet in evenwicht.

Slide 14 - Quizvraag

Wat voor soort hefboom is dit?
A
Een dubbele hefboom
B
Een enkele hefboom

Slide 15 - Quizvraag

De Cancrusher maakt gebruik van een hefboom. Door het handvat van deze hefboom naar beneden te bewegen wordt het blikje in elkaar geperst.
Wat is het draaipunt van deze hefboom?

A
Punt A
B
Punt B
C
Punt C

Slide 16 - Quizvraag

De hefboom is niet in evenwicht. Door er rechts één blokje bij te hangen kan de hefboom in evenwicht worden gebracht. In welk gaatje moet dit blokje rechts worden gehangen?

Slide 17 - Open vraag

Is deze hefboom in evenwicht?

Toon met een berekening aan of deze hefboom in evenwicht is of niet.

Slide 18 - Open vraag


bereken met de hefboom wet hoe groot F is. 

Slide 19 - Open vraag

Hoeveel moment is er rechts tekort voor evenwicht?
A
100N
B
300Nm
C
600Nm
D
100Nm

Slide 20 - Quizvraag

Piet pakt een flesje alcoholvrij Grolsch.
Het flesje heeft een massa van 640 gram.
Om het flesje op te tillen moet de kracht van Piet gelijk zijn aan de zwaartekracht.
Hoeveel is dat?
Fspier

Slide 21 - Tekstslide

Hoe reken je de spierkracht uit?
[Piet pakt een Flesje van 640g]
A
6.28
B
Fz=m*g Fz=0.64kg*9.81kg/N=6.28N
C
0.64*9.81=6.28
D
0.64*9.81=6.28 N

Slide 22 - Quizvraag

De kracht waarmee de aarde aan voorwerpen trekt heet
A
Wrijvings- kracht
B
Zwaarte- kracht
C
Gravitatie- kracht
D
Span- kracht

Slide 23 - Quizvraag

Op de koorddanser werken twee krachten die elkaar opheffen.

Welke zijn dit ?
A
Kleefkracht, veerkracht
B
Veerkracht, spankracht
C
Spankracht, zwaartekracht
D
Zwaartekracht, luchtweerstand

Slide 24 - Quizvraag

Wat voor kracht wordt hier
gebruikt?
A
Magnetische kracht
B
Elektrische kracht
C
Zwaartekracht
D
Kleefkracht

Slide 25 - Quizvraag

Op welke massa werkt een zwaartekracht van 23 N?
A
2,3 kg
B
23 kg
C
225 kg

Slide 26 - Quizvraag

Op de maan is de zwaartekracht 6x zo klein als op aarde. Wanneer je 48 kg weegt en je loopt op de maan dan is je massa daar
A
48 kg
B
8 kg
C
5 kg
D
42 kg

Slide 27 - Quizvraag

Hiernaast metingen aan 3 veren. Op de y-as staat kracht, op de x-as staat uitrekking. Van links naar rechts, veer 1-2-3.
Welke veer is het minst stug?
A
Veer 1.
B
Veer 2
C
Veer 3
D
Dat is met deze info niet te bepalen.

Slide 28 - Quizvraag

Welke veerunster bevat de sterkste veer.
A
linker
B
middelste
C
rechter

Slide 29 - Quizvraag

Aan een veer hangt massa van 5 kg.
De veer rekt door het gewicht 10 cm uit.
Hoe groot is de veerconstante van de veer?

A
C = Fv/u = 5 / 10 = 0,5 N/m
B
C = Fv/u = 50 / 10 = 5 N/m
C
C = Fv / u = 50 / 100 = 0,5 N/m
D
C = Fv/u = 50 / 0,10 = 500 N/m

Slide 30 - Quizvraag

Waar of niet waar? Een veer met een grotere veerconstante vergt meer kracht om uit te rekken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Wat zou de veerconstante N/m zijn, bij een kracht van 1,40 N en een uitrekking van 2,3 cm
A
3,22
B
0,9
C
0,61

Slide 32 - Quizvraag

Een veer heeft een veerconstante van 7,2 N/m. Door er een blokje aan te hangen rekt de veer 8,0 cm uit. Bereken de kracht op dit blokje in N.
A
9 N
B
90 N
C
5,76 N
D
0,576 N

Slide 33 - Quizvraag

Aan een krachtmeter hangt een gewichtje. Je leest een kracht van 8,3 N af. De veer van de krachtmeter rekt 4,6 cm uit.

Met welke uitwerking bereken je de veerconstante?
A
B
C
D

Slide 34 - Quizvraag

Hoe groot is de
resultante kracht?
A
76 N naar rechts
B
34 N naar links
C
110 N naar links
D
34 N naar rechts

Slide 35 - Quizvraag