Een staatsvorm waarbij de koning alle macht heeft en dit is vastgelegd in het Statuut.
B
Een staatsvorm waarbij de koning het staatshoofd is en de positie van de koning is vastgelegd in de Grondwet.
C
Een staatsvorm waarbij de minister-president het staatshoofd is en dit is vastgelegd in het Statuut.
D
Een staatsvorm waarbij de koning geen enkele macht heeft en dit is vastgelegd in de Grondwet.
1 / 21
volgende
Slide 1: Quizvraag
RechtMBOStudiejaar 1
In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Wat is de Nederlandse constitutionele monarchie?
A
Een staatsvorm waarbij de koning alle macht heeft en dit is vastgelegd in het Statuut.
B
Een staatsvorm waarbij de koning het staatshoofd is en de positie van de koning is vastgelegd in de Grondwet.
C
Een staatsvorm waarbij de minister-president het staatshoofd is en dit is vastgelegd in het Statuut.
D
Een staatsvorm waarbij de koning geen enkele macht heeft en dit is vastgelegd in de Grondwet.
Slide 1 - Quizvraag
Wat is een kenmerk van een democratische rechtsstaat?
A
Een eenpartijstaat.
B
Een onafhankelijke rechterlijke macht.
C
Een autoritaire regering.
D
Een monarchie.
Slide 2 - Quizvraag
Wat zijn de kenmerken van de democratische rechtsstaat?
Slide 3 - Open vraag
Welke rol heeft de koning in een constitutionele monarchie?
A
De koning houdt zich alleen bezig met ceremoniële taken.
B
De koning maakt wetten en beslist over de uitvoering ervan.
C
De koning ondertekent wetten en benoemt ministers.
D
De koning is verantwoordelijk voor het leger.
Slide 4 - Quizvraag
Wat is een verschil tussen klassieke grondrechten en sociale grondrechten?
A
Klassieke grondrechten beschermen tegen burgers, sociale grondrechten is een opdracht aan de overheid.
B
Klassieke grondrechten is een opdracht aan de overheid, sociale grondrechten beschermen tegen de overheid.
C
Klassieke grondrechten beschermen tegen de overheid, sociale grondrechten zijn een opdracht aan de overheid.
D
Klassieke grondrechten is een opdracht aan de overheid, sociale grondrechten beschermen tegen de burgers
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een klassiek grondrecht?
A
Recht op werkgelegenheid
B
Vrijheid van meningsuiting
C
Recht op huisvesting
D
Recht op gezondheidszorg
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een sociaal grondrecht?
A
Recht op een eerlijk proces
B
Recht op privacy
C
Vrijheid van meningsuiting
D
Recht op gezondheidszorg
Slide 7 - Quizvraag
Sociale grondrechten zijn afdwingbaar bij de rechter.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quizvraag
Wat zijn de drie kenmerken van rechtsregels?
Slide 9 - Open vraag
Welke van de volgende opties is een voorbeeld van een rechtsregel?
A
Een maximumsnelheid van 50 km/u op snelwegen.
B
Een huisregel van een bedrijf.
C
Een etiquette regel bij een diner.
D
Een weddenschap tussen vrienden.
Slide 10 - Quizvraag
Hoe worden rechtsregels vastgesteld?
A
Rechtsregels ontstaan spontaan.
B
Rechtsregels worden vastgesteld door bedrijven.
C
Rechtsregels worden vastgesteld door de wetgever.
D
Rechtsregels worden vastgesteld door de rechter.
Slide 11 - Quizvraag
Stap 1
stap 2
stap 3
stap 4
stap 5
stap 6
stap 7
Voorbereiding wetsvoorstel op ministerie
Ondertekening door minister en koning
Publicatie in het Staatsblad
Stemming Eerste Kamer
Stemming Tweede Kamer
Advies door de Raad van State
Bespreking in de ministerraad
Slide 12 - Sleepvraag
Welke functie van het recht heeft betrekking op de regels die ons gedrag bepalen?
A
Aanvullende functie
B
Normatieve functie
C
Instrumentele functie
D
Geschil oplossende functie
Slide 13 - Quizvraag
Welke functie van het recht is gericht op het aanvullen van afspraken tussen partijen?
A
Instrumentele functie
B
Aanvullende functie
C
Geschil oplossende functie
D
Normatieve functie
Slide 14 - Quizvraag
Wat voor soort regels horen bij de instrumentele functie van het recht?
A
Regels die gaan over het geven van straffen voor ongewenst gedrag.
B
Regels die de overheid heeft ingesteld om de maatschappij op een bepaalde manier te organiseren.
C
Regels die burgers kunnen gebruiken, maar die niet verplicht zijn om te gebruiken.
D
Regels die gaan over welke rechters er bevoegd zijn en hoe een procedure bij de rechter verloopt.
Slide 15 - Quizvraag
Wat zijn algemeen verbindende voorschriften?
A
Regels die alleen voor burgers gelden
B
Regels die alleen voor bedrijven gelden
C
Regels die voor iedereen gelden
D
Regels die alleen voor ambtenaren gelden
Slide 16 - Quizvraag
Welke van de volgende regelingen wordt vastgesteld door de regering?
A
Ministeriële regeling
B
Provinciale verordening
C
Algemene maatregel van bestuur
D
Gemeentelijke verordening
Slide 17 - Quizvraag
Welke van de volgende regelingen wordt vastgesteld door de gemeente?
A
Ministeriële regeling
B
Gemeentelijke verordening
C
Algemene maatregel van bestuur
D
Provinciale verordening
Slide 18 - Quizvraag
Door wie wordt een provinciale verordening uitgevaardigd?
A
De Minister van Binnenlandse Zaken
B
De Raad van State
C
De provinciale commissaris
D
Provinciale Staten
Slide 19 - Quizvraag
Wilma heeft een conflict met het haar werkgever. Tijdens de rechtszaak verwijst haar werkgever naar een uitspraak van de Hoge Raad. Wilma zelf beroept zich op een bepaling uit het Burgerlijk Wetboek en het EVRM. Uiteindelijk wint Wilma de zaak en moet haar werkgever voldoen aan de uitspraak van de rechter. Van welke rechtsbronnen heeft Wilma gebruik gemaakt?
A
Jurisprudentie
B
Jurisprudentie en verdragen
C
De wet
D
Verdragen en de wet
Slide 20 - Quizvraag
Wilma heeft een conflict met het haar werkgever. Tijdens de rechtszaak verwijst haar werkgever naar een uitspraak van de Hoge Raad. Wilma zelf beroept zich op een bepaling uit het Burgerlijk Wetboek en het EVRM. Uiteindelijk wint Wilma de zaak en moet haar werkgever voldoen aan de uitspraak van de rechter. Van welke rechtsbronnen heeft de werkgever gebruik gemaakt?