L'ordre des mots

L'ordre des mots
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

L'ordre des mots

Slide 1 - Tekstslide

In het Frans komen alle werkwoorden van het ww. gezegde achter elkaar te staan.
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Plaats- en tijdsbepalingen komen in het Frans altijd achteraan een zin.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Zinsvolgorde (1)
Onderwerp
Persoonsvorm
Rest van de werkwoorden
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Tijdsbepalingen vaak vooraan de zin.
Plaatsbepalingen vaak achteraan de zin.

Slide 4 - Tekstslide

Welke zin is correct?
A
Je suis l'année dernière parti en vacances.
B
L'année dernière, je suis parti en vacances.

Slide 5 - Quizvraag

Welke zin is correct?
A
Demain, je vais demander à ma mère une glace.
B
Je vais demain demander à ma mère une glace.
C
Je vais demander demain une glace à ma mère.
D
Demain, je vais demander une glace à ma mère.

Slide 6 - Quizvraag

Zinsvolgorde (2)
Verschil tussen het Nederlands en het Frans:

Ik ben gisteren naar de stad gegaan.

Hier, je suis allé au centre-ville.

Slide 7 - Tekstslide

Zinsvolgorde (3)
Wanneer staan de werkwoorden niet direct achter elkaar?

Slide 8 - Tekstslide

n' - dans les écoles - de changements - vu - importants - très - a - on - pas

Slide 9 - Open vraag

Zinsvolgorde (4)
L'adverbe: plaats is afhankelijk van waar het betrekking op heeft.

1. Op de hele zin: helemaal vooraan
2. Op een bijv.nmw of bijwoord: direct ervóór
3. Op een werkwoord: direct achter de persoonsvorm




Slide 10 - Tekstslide

Ik heb veel gedaan tijdens de kerstvakantie.

Slide 11 - Open vraag

Vertaal naar het Frans: Ik denk dat het een erg goed idee is.

Slide 12 - Open vraag

Zinsvolgorde (5)
Het persoonlijk vnw. als lijdend en meewerkend voorwerp:

ex. Je vais donner des devoirs aux élèves.

1. Je vais les donner aux élèves.
2. Je vais leur donner des devoirs.



Slide 13 - Tekstslide

Zinsvolgorde (5)
1. Infinitif / heel ww in de zin? : vóór het hele ww
ex. Hij gaat het kopen. --> Il va l'acheter.

2. Anders: vóór het 1e ww
ex. Hij heeft het gekocht. --> Il l' a acheté.



Slide 14 - Tekstslide

Zinsvolgorde (5)
Ontkenning altijd om 1e ww (met het voornaamwoord) heen:

1. Il ne va pas le faire.
2. Il ne l' a pas fait.

Slide 15 - Tekstslide

Zinsvolgorde (5)

Slide 16 - Tekstslide

1. Je l'aide.
3. Je la vois.
2. On vous donne un cadeau.
4. Tu leur as écrit?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 17 - Sleepvraag

Vervang het lijdend voorwerp:
Je vois des oiseaux.

Slide 18 - Open vraag

Vertaal:
Ik geef haar een boek.

Slide 19 - Open vraag

Ils ont offert les billets à leur copines?
Vervang het meewerkend vw en antwoord met ne...pas encore.

Slide 20 - Open vraag