Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
les 5 Unité 3
Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: bespreken we het persoonlijke voornaamwoord
1. Questions?
2. Bespreken apprendre 5
3. Oefenen met persoonlijk vnw als meewerkend voorwerp
4.
Devoirs: Ex. 16 c t/m e
3.6 Ex. 17,18,19,20
1 / 22
volgende
Slide 1:
Tekstslide
In deze les zitten
22 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Le programme d'aujourd'hui:
Vandaag: bespreken we het persoonlijke voornaamwoord
1. Questions?
2. Bespreken apprendre 5
3. Oefenen met persoonlijk vnw als meewerkend voorwerp
4.
Devoirs: Ex. 16 c t/m e
3.6 Ex. 17,18,19,20
Slide 1 - Tekstslide
Le but d'aujourd'hui:
Aan het eind van de les kun je het persoonlijk voornaamwoord gebruiken als meewerkend voorwerp.
Slide 2 - Tekstslide
Apprendre 4:
1. la chose 8. grave
2. la question 9. le sujet
3. l'argent 10. marrant
4. la blague
5. l'art
6. gaganer
7. rien du tout
Slide 3 - Tekstslide
Deel 2
Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
Slide 4 - Tekstslide
Kies het meewerkend voorwerp.
Je donne ce livre à mon père (ik geef dit boek aan mijn vader).
A
je
B
donne
C
ce livre
D
à mon père
Slide 5 - Quizvraag
Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
Wordt voorafgegaan door het voorzetsel
à
/
au
/
à la
/
à l'
/
aux
(NE voorzetsels: aan, voor, op, in, achter, etc.)
En je kunt het vervangen door lui of leur (voor personen)
Slide 6 - Tekstslide
Je donne ce livre
à mon frère
.
Ik geef dit boek
aan mijn broer
.
Il écrit le mail
à sa soeur
.
Ik schrijf de mail
aan zijn zus
.
Mon père parle
à nos voisins
.
Mijn vader praat
tegen onze buren
.
Je
lui
donne ce livre.
Ik geef dit boek
aan
hem
.
Il
lui
écrit le mail.
Hij schrijf
(aan) haar
de mail.
Mon père
leur
parle.
Mijn vader praat tegen
hen
.
Slide 7 - Tekstslide
Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
donner
à
= geven aan écrire
à
= schrijven naar
parler
à
= praten tegen
téléphoner
à
= bellen naar
Slide 8 - Tekstslide
Kies de juiste optie.
Elle écrit un mail à sa mère. --> Elle... écrit un mail.
A
lui
B
leur
Slide 9 - Quizvraag
Kies de juiste optie.
Il parle à ses amis. --> Il ... parle.
A
lui
B
leur
Slide 10 - Quizvraag
Samenvatting
1) Het lijdend voorwerp kun je vervangen door
le
,
la
,
l'
of
les
.
2) Het meewerkend voorwerp kun je vervangen door
lui
(enk.) of
leur
(mv.).
Slide 11 - Tekstslide
De plaats van het persoonlijk voornaamwoord
Slide 12 - Tekstslide
Je vois
mon père.
Ik zie
mijn vader
.
Tu as vu
ce garçon
?
Heb jij
die jongen
gezien?
Elle a téléphoné
à son frère
?
Heeft zij gebeld
met haar vader
?
Je
le
vois
.
Ik zie
hem
.
Tu
l'
as
vu?
Heb jij
hem
gezien?
Elle
lui
a
téléphoné?
Heeft zij
hem
gebeld?
Het pers. vnw. komt voor de
persoonsvorm
.
Slide 13 - Tekstslide
Je vais présenter
mes amis.
Ik ga
mijn vrienden
voorstellen.
Elle va donner ce cadeau
à ses parents
.
Zij gaat dit cadeau geven
aan haar ouders
.
Je vais
les
présenter
.
Ik ga
ze
voorstellen.
Elle va
leur
donner
ce cadeau.
Zij geeft
ze
het cadeau.
Maar, het pers. vnw. staat voor het
hele werkwoord (infinitief)
als dat in de zin staat!
Slide 14 - Tekstslide
Je
ne
vois
pas
mon père.
Tu
n'
as
pas
vu ce garçon?
Je
ne
vais
pas
présenter
mes amis.
Elle
ne
va
pas
donner ce cadeau
à ses parents
.
Je
ne
le
vois
pas
.
Tu
ne
l
'
as
pas
vu?
Je
ne
vais
pas
les
présenter.
Elle
ne
va
pas
leur
donner ce cadeau.
Slide 15 - Tekstslide
Kies de juiste volgorde.
Elle parle à ses amies.
A
Elle leur parle.
B
Elle parle leur.
Slide 16 - Quizvraag
Kies de juiste volgorde.
Je vais téléphoner à ma mere.
A
Je lui vais téléphoner.
B
Je vais lui téléphoner.
Slide 17 - Quizvraag
Kies de juiste volgorde.
Je n'achète pas une glace.
A
Je ne l'achète pas.
B
Je le n'achète pas.
Slide 18 - Quizvraag
Kies de juiste volgorde.
Elle ne va pas acheter la tablette.
A
Elle ne le vas pas acheter.
B
Elle ne vas pas l'acheter.
Slide 19 - Quizvraag
Samenvatting
1) Het lijdend voorwerp kun je vervangen door
le
,
la
,
l'
of
les
.
2) Het meewerkend voorwerp kun je vervangen door
lui
of
leur
.
3) Het persn. vnw. staat
voor de persoonsvorm
, maar
als
er een heel werkwoord in de zin staat
voor het hele werkwoord
.
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Maintenant à toi:
Nu jij: fais les exercices suivants: 16a t/m b
Devoirs: Ex. 16 c t/m e 3.6 Ex. 17,18,19,20
Slide 22 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
3H unité 3 grammaire
Januari 2021
- Les met
28 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
3H unité 3 grammaire
Maart 2023
- Les met
41 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
3H Chapitre 2 Persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp
Januari 2025
- Les met
22 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Fouten in brief 2
19 dagen geleden
- Les met
24 slides
Chapitre 2 les 4
December 2018
- Les met
11 slides
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
Frans 3h - H2 les 5 - bron C: pron pers als coi
Augustus 2022
- Les met
15 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Frans 3h - H2 herhalingsles 1 - bron C: pron pers als coi
Februari 2021
- Les met
19 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Pronom personnel Lijdend en meewerkend voorwerp
December 2020
- Les met
14 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2