Present continuous & Past continous

Present Continuous
en 
Past Continuous
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Present Continuous
en 
Past Continuous

Slide 1 - Tekstslide

Present Continuous: wanneer gebruik je het? 
Je gebruikt de Present Continuous als je het vertelt over iets wat NU aan de gang is/bezig is. 
We are reading at the moment.
Look! That pigeon is pooping on that man's head. 
Listen! She is singing again.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe maak je de Present Continuous?
Stap 1: Kijk naar het onderwerp van de zin
I --> am
He/She/It --> is
You/We/They --> are

Stap 2: Kijk naar het werkwoord
geen uitzondering --> schrijf op werkwoord+ing (doing, trying)
eindigt op -e --> haal de e weg en schrijf werkwoord+ing (having, giving)
eindigt op -c --> werkwoord+king (panicking)
kort werkwoord met één lettergreep --> verdubbel laatste letter en schrijf werkwoord+ing (hitting, stopping)

Slide 3 - Tekstslide

Present Continuous: ontkenningen en vragen
Ontkenningen:
am not / is not / are not + werkwoord + ing

Vragen:
am / is / are + onderwerp + werkwoord + ing

Slide 4 - Tekstslide

I (to watch) television.
A
watching
B
is watching
C
am watch
D
am watching

Slide 5 - Quizvraag

Jack (to do) his homework.
A
do
B
doing
C
is doing
D
does

Slide 6 - Quizvraag

Rita and Andrea (to have) fun.
A
are having
B
are haveing
C
having
D
have

Slide 7 - Quizvraag

Her mum and dad (to cook) a delicious meal at the moment.
A
is cooking
B
am cooking
C
are cooking
D
cook

Slide 8 - Quizvraag

I (to feel) really happy right now. I passed my English test!
A
feel
B
am feeling
C
is feeling
D
are feeling

Slide 9 - Quizvraag

Past Continuous: wanneer gebruik je die?
De Past Continuous gebruik je als je wilt aangeven dat je in het verleden iets aan het doen was en er tegelijkertijd iets anders gebeurde. (dit staat dan in de Past Simple) 
When I was reading a book, my mother came in.
She was singing out loud when the doorbell rang.
He was doing his homework when is father came in. 

Slide 10 - Tekstslide

Past Continuous: hoe maak je die? 
Past Continuous maak je als volgt:
was / were + werkwoord + ing
voorbeeld: I was sleeping when my alarm clock went off.
voorbeeld: They were laughing when the teacher came in.
Was gebruik je bij I/He/She/It
Were gebruik je bij You/They/We

Slide 11 - Tekstslide

Past Continuous: ontkenning en vraagzin
Vragen maken:
Begin de vraagzin met was / were.
Voorbeeld: Was she sleeping when her alarm clock went off?
Voorbeeld: Were they laughing when the teacher came in?
Ontkenning maken:
Zet not achter was / were.
Voorbeeld: She was not sleeping when her alarm clock went off.

Slide 12 - Tekstslide

Past Continuous: ontkenningen en vragen
Ontkenningen:
were not / was not  + werkwoord + ing
I was not dreaming last night

Vragen:
was / were + onderwerp + werkwoord + ing
Were you dreaming last night? 

Slide 13 - Tekstslide

Let's practise 
Er volgen nu wat meerkeuze vragen.
Kies het juiste antwoord

Slide 14 - Tekstslide

Paul (to sleep) when his father came in.
A
is sleeping
B
was sleeping
C
were sleeping
D
sleeps

Slide 15 - Quizvraag

The haidresser (to cut) my hair when another client came in the salon.
A
were cutting
B
cuts
C
is cutting
D
was cutting

Slide 16 - Quizvraag

When I (to write) a email to a friend my computer shut down.
A
writes
B
write
C
was writing
D
were writing

Slide 17 - Quizvraag

I (to cry) when my dog died. He was only 5 years old.
A
cried
B
were crying
C
was crying
D
was crieing

Slide 18 - Quizvraag

Opdracht 1
De volgende vragen staan door elkaar. Is het present Continuous of past Continuous? 
Kies het juiste antwoord. 

Slide 19 - Tekstslide

Bradley (to repair) the car at the moment
A
repairs
B
is repairing
C
was repairing
D
repair

Slide 20 - Quizvraag

When Shelley (to play) the piano, the doorbell rang.
A
plays
B
played
C
was playing
D
is playing

Slide 21 - Quizvraag

Henry cried when Patrick (to call) him names.
A
calls
B
called
C
is calling
D
was calling

Slide 22 - Quizvraag

Donald (to breaking) all the glasses at the moment. He is really mad.
A
is breaking
B
was breaking
C
breaks
D
were breaking

Slide 23 - Quizvraag

Opdracht 2
De volgende quizvragen gaan over vraagzinnen en ontkenningen in de present Continuous en past Continuous.
Kies het juiste antwoord.

Slide 24 - Tekstslide

(The dog / to run) fast right now?
A
does the dog running?
B
running the dog?
C
is the dog runing?
D
is the dog running?

Slide 25 - Quizvraag

(It / to get) hot in here?
A
Is it getting hot in here?
B
Getting it hot in here?
C
Is it geting hot in here?
D
Does it gett hot in here?

Slide 26 - Quizvraag

They (not / listen) to the radio when their mother came in.
A
aren't listening
B
weren't listening
C
listening
D
wasn't listening

Slide 27 - Quizvraag

(Max / to wave) goodbye when his girldfriend left for her holiday?
A
Was Max waving goodbye?
B
Waving Max goodbye?
C
Is Max waving goodbye?
D
Was Max waveing goodbye?

Slide 28 - Quizvraag