- Niet hij/zij/het/hun/ gebruiken maar: Filips 2 / Karel 5 / de katholieken.
- Als je een bron gebruikt zegt dan altijd: ik zie in de bron dat .... / ik lees in de bron dat...
Slide 7 - Tekstslide
Tips bij het leren van de toets
Maak een tijdlijn
Slide 8 - Tekstslide
Een vraag over humanisme. Hieronder staan vier zinnen die oorzaak en gevolg van elkaar zijn. Zet de letters A t/m D in de juiste volgorde:
A. De drukpers maakte grote aantallen boeken. B. De renaissance ontstond in Italië. C. De renaissance verspreidde zich in de 16e eeuw over Europa. D. Ideeën werden sneller verspreid.
A
B --> D --> A --> C
B
B --> A --> D --> C
C
C --> A --> D --> B
D
B --> C --> D --> A
Slide 9 - Quizvraag
Het humanisme...
A
zet de mens centraal en niet meer God
B
doet onderzoek naar het gedrag van de mens
C
vindt studie en zelfontplooiing belangrijk
D
wil alle kennis baseren op de klassieke oudheid
Slide 10 - Quizvraag
Renaissance?
A
Ja
B
Nee
Slide 11 - Quizvraag
Renaissance
A
ja
B
nee
Slide 12 - Quizvraag
Renaissance?
A
Ja
B
Nee
Slide 13 - Quizvraag
Renaissance betekent
Renaissance betekent:
A
nieuwe interesse voor de oudheid
B
nieuwe interesse voor andere werelddelen
C
nieuwe interesse voor het geloof
D
nieuwe interesse voor de kunst
Slide 14 - Quizvraag
De Kerk valt uiteen
Slide 15 - Tekstslide
Wat is Reformatie?
A
Hervormen van de kerk
B
Een kerk bouwen
C
Het slopen van een kerk
D
Het geloof uitbreiden
Slide 16 - Quizvraag
4. Johannes Calvijn vond...
A
... dat predikanten de baas van de kerk waren
B
... dat je tegen een vorst in opstand mocht komen
C
... dat de plaatselijke vorst de baas van de kerk was
D
... dat je met hulp van de paus in opstand mocht komen tegen een vorst
Slide 17 - Quizvraag
Calvijn gelooft in de predestinatie. Wat is dat?
A
God heeft al bepaald wie naar de hemel en wie naar de hel gaat
B
Als je een goed leven leidt dan ga je naar de hemel.
C
De paus bepaald wie er naar de hemel en naar de hel gaan
D
Niemand kan ooit weten wie er naar de hemel gaat en wie niet.
Slide 18 - Quizvraag
Luther was...
A
Een humanist
B
Een monnik
C
Een paus
D
Een hervormer
Slide 19 - Quizvraag
Luther had veel kritiek op de aflaten. Wat is dat, een aflaat?
A
Geld voor de kerk
B
Een brief waarmee een heilige werd gesteund
C
Brief waarmee je in de hemel kwam
D
Heilig water die je kon drinken
Slide 20 - Quizvraag
De Nederlandse opstand
Slide 21 - Tekstslide
De Nederlandse Opstand
A
1566 - 1621
B
1584 - 1648
C
1598 - 1621
D
1568 - 1648
Slide 22 - Quizvraag
Wat is de Nederlandse opstand
A
De 70 jarige oorlog
B
De 50 jarige oorlog
C
De 80 jarige oorlog
D
De 60 jarige oorlog
Slide 23 - Quizvraag
De leider van de Nederlandse Opstand was...
A
Hertog van Alva
B
Maurits van Oranje
C
Filips II
D
Willem van Oranje
Slide 24 - Quizvraag
Wie zou er waarschijnlijk eens zijn geweest met de Nederlandse opstand?
A
Luther
B
Calvijn
Slide 25 - Quizvraag
Wat is geen oorzaak van de Nederlandse opstand?
A
Nederlandse burgers willen stemrecht.
B
Centralisatie
C
De adel heeft minder macht.
D
Kettervervolgingen.
Slide 26 - Quizvraag
Wereldrijken rond de Middellandse zee
Slide 27 - Tekstslide
In het Ottomaanse rijk was de godsdienst
A
Het katholicisme
B
De islam
C
Het calvinisme
Slide 28 - Quizvraag
Welke uitspraken over het Spaanse en Ottomaanse rijk zijn goed? (er kloppen twee antwoorden maar je kunt er maar 1 kiezen)
A
In beide rijken was een staatsgodsdienst.
B
In het Spaanse rijk was godsdienstvrijheid.
C
In het Ottomaanse rijk was godsdienstvrijheid.
D
In beide rijken werden mensen met een andere godsdienst vervolgd.
Slide 29 - Quizvraag
Wat was de hoofdstad van het Ottomaanse Rijk?
A
Constantinopel
B
Istanbul
C
Ankara
D
geen een
Slide 30 - Quizvraag
2.2 De Europese Expansie begint
Slide 31 - Tekstslide
Wie was Marco Polo
A
Een Spaanse handelaar
B
Een Turkse verhalenverteller
C
Een Venetiaanse handelaar
D
Een Nederlandse verhalenverteller
Slide 32 - Quizvraag
Indianen heten Indianen omdat:
A
Je zo hun naam uitspreekt in hun eigen taal
B
De Europeanen dachten dat het inwoners waren van India
C
Omdat de mensen uit India heel erg op hen leken
D
Omdat ze in Dianen wonen. In Dianen.
Slide 33 - Quizvraag
Wie ontdekte Nova Zembla?
A
Magelhães
B
Vasco Da Gama
C
Willem Barentsz
D
Columbus
Slide 34 - Quizvraag
Wat was GEEN reden om op ontdekkingsreis te gaan?
A
goedkopere manier vinden om specerijen uit Indië te halen
B
Bestrijden van Islam en verspreiden van Christendom
C
het vermoedelijke Goud en Zilver in Indie
D
het in kaart brengen van de wereld
Slide 35 - Quizvraag
Waar schreef Marco Polo over?
A
De reizen van zijn vader en oom.
B
Zijn eigen reis door India.
C
Zijn eigen reis door China.
D
Zijn eigen reis door Amerika.
Slide 36 - Quizvraag
2.3 Amerika voor Columbus
Slide 37 - Tekstslide
Het Incarijk bestond in.....
A
Mexico
B
Brazilie
C
Peru
D
Mongolië
Slide 38 - Quizvraag
Wie verwoestte het Incarijk?
A
Pizarro
B
Cortes
C
Vespucci
D
Marco Polo
Slide 39 - Quizvraag
Wat zijn de Maya's?
A
Tempels
B
Een stam van de Indianen
C
Piramides
D
Amerikanen
Slide 40 - Quizvraag
2.4 Spanjaarden en Portugezen in Amerika
Slide 41 - Tekstslide
Hernan Cortez en Francisco Pizarro waren
A
Conquistadores
B
Ontdekkingsreizigers
C
Portugezen
Slide 42 - Quizvraag
Wie heeft de Azteken veroverd?
A
Montezuma
B
Pizzaro
C
Columbus
D
Cortes
Slide 43 - Quizvraag
Wat is een bedoeld gevolg van de Spaanse ontdekkingsreizen?
A
De massale sterfte onder de indianen.
B
Het overbrengen van miljoenen Afrikanen naar Amerika om daar als slaven te gaan werken.
C
De introductie van aardappelen in Europa.
D
Het verspreiden van het christendom.
Slide 44 - Quizvraag
Waarom was Cortez zo geschokt over de cultuur van de Azteken?
A
Omdat het helemaal niet leek op het Christendom.
B
Omdat hij veel soldaten verloor.
C
Doordat er veel Azteken dood gingen aan deze cultuur.
D
Doordat hij het best wel interessant vond.
Slide 45 - Quizvraag
2.5 kolonialisme en slavernij
Slide 46 - Tekstslide
Wie was Bartolomé de Las Casas?
A
Spaanse Priester die opkwam voor de Indianen
B
Portugese kolonist die grote plantages met slaven had.
C
Eerste stadsbestuurder van Mexico
D
Eerste die van cacaoboter chocolade maakte.
Slide 47 - Quizvraag
Wat was de driehoekshandel?
A
Handel tussen Nederland, Spanje en Amerika
B
Handel tussen Europa, Afrika en Amerika
C
Handel tussen Europa, Amerika en Azië
D
Handel tussen Nederland, Afrika en Nieuw-Amsterdam