examen lezen en luisteren
1 / 31
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Hoe voel je je?
Slide 2 - Woordweb
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
1. Het onderwerp beschrijft in 1 woord of in enkele woorden waar de tekst over gaat
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
2. Een recept heeft als tekstdoel “instructie geven”
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quizvraag
3. Een folder en een reclametekst hebben als tekstdoel “overtuigen”
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quizvraag
4. Een ingezonden brief heeft als tekstdoel “overtuigen”
A
waar
B
niet waar
Slide 9 - Quizvraag
5. Je hebt drie leesstrategieën: globaal, intensief en samenvattend
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quizvraag
6. Tussenkopjes zeggen iets over de inhoud van de alinea’s die volgen. Ze zijn vooral handig bij het zoekend lezen.
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quizvraag
7. De hoofdgedachte van een tekst is de belangrijkste uitspraak van de schrijver over het onderwerp in 1 zin.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quizvraag
8. Je vindt het onderwerp en de hoofdgedachte vaak in de middelste of laatste alinea.
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quizvraag
9. Als de hoofdgedachte niet letterlijk in de tekst staat, moet je die zelf bedenken.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
10. “Kort samenvatten waar de tekst over gaat” kan een functie van een inleiding zijn.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
11. Een waarschuwing geven kan een functie zijn van een slot.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quizvraag
12. ‘Ook’, ‘en’, ‘verder’ gebruik je bij een opsomming.
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quizvraag
13. Een gevolg komt na de oorzaak.
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quizvraag
14. “Maar” hoort bij het tekstverband “tegenstelling”
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quizvraag
15. Aan feitelijke argumenten heb je niet veel.
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quizvraag
16. Een tegenstelling, voorwaarde, samenvatting en oorzaak en gevolg zijn voorbeelden van tekstverbanden.
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
17. Bij luisterfragmenten speel je het fragment gelijk af zonder eerst de vraag te lezen.
A
waar
B
niet waar
Slide 22 - Quizvraag
18. "Als hij hard werkt, kan hij zijn vakantie naar Costa Rica in een keer betalen." Het tekstverband in deze zin is: een voorwaarde.
A
waar
B
niet waar
Slide 23 - Quizvraag
19. Concentratie is het belangrijkste bij het Centraal Examen. Op tijd slapen is dus belangrijk.
A
waar
B
niet waar
Slide 24 - Quizvraag
20. Beeldspraak is letterlijk taalgebruik.
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
Opdrachten/uitleg voor periode 2?
Slide 27 - Woordweb
Heb je hierbij inhoud of beoordelingscriteria? Maak een foto (van blad of scherm?!)
