1) Geweldsmonopolie en belastingmonopolie
2) Een staat heeft soevereiniteit nodig om daadwerkelijk een staat te worden, anders heeft de staat niet de hoogste macht. De soevereine macht heeft namelijk de hoogste macht en hoeft daarmee geen verantwoording aan anderen af te leggen.
3) Interne soevereiniteit: de mensen die onderdeel zijn van de staat erkennen de macht van de staat. Concreet accepteren ze het gewelds- en belastingmonopolie.
Externe soevereiniteit: andere staten erkennen het gezag van de staat.
4) Het ontstaan van staten is een politieke institutie. Politieke instituties (zoals de trias politica) zijn nodig om staatsvorming te creëren: anders wordt het waarschijnlijk een chaos in de staat.
5) Het beginsel houdt in dat andere landen zich niet mogen mengen in interne zaken van een staat.
6) Voordeel: staten hebben relatief grote vrijheid en hoeven in die zin weinig rekening te houden met wat andere staten vinden van de zaken die er plaatsvinden.
Nadeel: voor andere staten kan het lastig zijn om op het juiste moment in te grijpen. Wanneer bijvoorbeeld mensenrechten worden geschonden in een staat moet daar iets aan gedaan worden, maar tegelijkertijd willen staten het non-interventie beginsel niet schenden. In de dagelijkse praktijk blijkt dit een lastig dilemma te vormen.