Een persoonsvorm is een werkwoordsvorm. Je hebt nog meer werkwoordsvormen, maar dat komt later.
Zo vind je de persoonsvorm van een zin:
- Je zet de zin in een ander tijd (van tegenwoordige tijd naar verleden tijd of van verleden tijd naar tegenwoordige tijd). Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
Slide 11 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm? Mike loopt naar huis.
A
Mike
B
loopt
C
naar
D
huis
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm? Mo is gisteren met de fiets naar school gegaan.
A
Mo
B
gegaan
C
is
D
gisteren
Slide 13 - Quizvraag
Persoonsvorm spellen
Om de persoonsvorm goed te kunnen spellen, moet je eerst weten wat het onderwerp van de zin is.
Onderwerp vinden:
stel de vraag: wie/wat + pv? Het antwoord is dan het onderwerp.
Slide 14 - Tekstslide
Wat is het onderwerp in deze zin? Mike loopt naar huis.
A
Mike
B
loopt
C
naar
D
huis
Slide 15 - Quizvraag
Persoonsvorm spellen
Je gaat nu bepalen wat voor onderwerp je hebt:
is het een ik, jij, hij, zij, het, u of meervoud.
Vervolgens gebruik je het schema van de volgende slide