werkwoorden Kapitel 1
1 / 25
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
wohnen
ich
du
er/sie/es
stam+st
wohnst
stam+e
wohne
stam+t
wohnt
Slide 2 - Sleepvraag
heißen
ich
du
er/sie/es
stam+t
heißt
stam+e
heiße
stam+t
heißt
Slide 3 - Sleepvraag
haben
ich
du
er/sie/es
hat
habe
hast
Slide 4 - Sleepvraag
sein
ich
du
er/sie/es
bist
ist
bin
Slide 5 - Sleepvraag
Ich ... in Haaksbergen.
(wohnen)
(wohnen)
Slide 6 - Open vraag
Er ... Jason.
(heißen)
(heißen)
Slide 7 - Open vraag
Du ... viele Freunde.
(haben)
(haben)
Slide 8 - Open vraag
Es ... warm im Klassenzimmer.
(sein)
(sein)
Slide 9 - Open vraag
Er ... mit einem Ball.
(spielen)
(spielen)
Slide 10 - Open vraag
Wann ... du?
(tanzen)
(tanzen)
Slide 11 - Open vraag
Sie ... das gewonnen.
(haben)
(haben)
Slide 12 - Open vraag
Sie ... gern nach Österreich.
(reisen)
(reisen)
Slide 13 - Open vraag
Linda ... zu mir.
(kommen)
(kommen)
Slide 14 - Open vraag
Ich ... in Haaksbergen geboren.
(sein)
(sein)
Slide 15 - Open vraag
Ich ... euch!
(danken)
(danken)
Slide 16 - Open vraag
Wo ... du das?
(machen)
(machen)
Slide 17 - Open vraag
Du ... auf dem Stuhl.
(sitzen)
(sitzen)
Slide 18 - Open vraag
Warum ... du traurig?
(sein)
(sein)
Slide 19 - Open vraag
Wann ... sie Geburtstag?
(haben)
(haben)
Slide 20 - Open vraag
Simon ... ein Auto.
(kaufen)
(kaufen)
Slide 21 - Open vraag
Sie ... ihr Kind.
(küssen)
(küssen)
Slide 22 - Open vraag
Ich ... nicht mehr.
(wachsen)
(wachsen)
Slide 23 - Open vraag
Ich ... Volleybal gespielt.
(haben)
(haben)
Slide 24 - Open vraag
Er ... 32 Jahre alt.
(sein)
(sein)
