Thema 5 - Grammar Past Simple - HAVO/VWO_voor leerlingen

• Engels
• Middelbare school

Thema 5 - Grammar - Past Simple

havo/vwo

Past simple = verleden tijd

Je gebruikt de past simple als je het hebt over een gebeurtenis in het verleden. Vaak staat in de zin LADY = Last Ago Date Yesterday

Je plakt -(e)d achter het werkwoord om het in de past simple te zetten

Past simple = verleden tijd

They climbed that mountain in 1987.

We visited the zoo last Friday.                      

He stopped to take a picture.                       

The monkey tried to steal my necklace.

Zet het werkwoord in de past simple:
carry

Zet het werkwoord in de past simple:
laugh

Zet het werkwoord in de past simple:
want

Zet het werkwoord in de past simple:
grab

Zet het werkwoord in de past simple:
like

Past simple = onregelmatig

LET OP: Sommige werkwoorden zijn onregelmatig. De verleden tijd is dan ook onregelmatig, en dat moet je leren!! 

Voorbeelden:

be = were/was

go = went

buy = bought

-> zie lijst Magister.Me week 5

Zet het werkwoord in de past simple:
send

Zet het werkwoord in de past simple:
sing

Zet het werkwoord in de past simple:
hold

Zet het werkwoord in de past simple:
catch

Zet het werkwoord in de past simple:
lose

Past simple = questions

1. Als de werkwoorden be (was/were), would en could in de zin staan, zet je die aan het begin van de zin om een vraag te maken

Your friend was glad to see me --> Was your friend glad to see me?

Past simple = questions

2. Bij andere werkwoorden zet je to do (did) vooraan de zin en verandert het hoofdwerkwoord in een infinitief

I jumped far enough --> Did I jump far enough?

You walked to school.

Tim went to the store.

My parents were late.

Jennifer arrived after Marc.

Casper sang beautifully.

Past simple = negations

1. Als de werkwoorden be (was/were), would en could in de zin staan, zet je not of n't achter het werkwoord

Your friend was glad to see me --> Your friend wasn't glad to see me

Past simple = questions

2. Bij andere werkwoorden voeg je to do + not (did not / didn't) toe aan de zin. Het hoofdwerkwoord verandert in een infinitief.

I jumped far enough --> I didn't jump far enough

You were at the game yesterday.

He caught the ball.

We saw the film.

Kelly cheated on her test.

He could believe we won.

Vergeet niet de onregelmatige werkwoorden te leren!!

Magister.Me week 5 --> onregelmatige werkwoorden / irregular verbs!