(Oud) Basisstof 3: Eukaryoten

Thema 4: Evolutie
Basisstof 3: Eukaryoten
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 4: Evolutie
Basisstof 3: Eukaryoten

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Herhaling
  • Uitleg voor wie dat nodig heeft
  • Aan het werk! 
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik:
  • Kenmerken van eukaryoten noemen.

Slide 3 - Tekstslide

Video: Leven op aarde
  • Je krijgt straks een video te zien over het ontstaan van het leven op aarde
  • Je krijgt van mij een kaartje met daarop een naam en een tijd
  • Als de teller in de video op jouw tijd staat, ga je staan en roep je de naam op je kaartje 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Nabespreken video
  • Wat valt op?

Slide 6 - Tekstslide

Eukaryoten
Het domein eukaryoten bestaat uit:
  • Schimmels
  • Planten
  • Dieren (een- en meercellig)

Slide 7 - Tekstslide

Maak een schematische tekening van een plantaardige cel, een schimmelcel en een dierlijke cel en benoem de onderdelen

Slide 8 - Open vraag

Schimmels
  • Schimmels hebben geen chlorofyl (bladgroen) en zijn heterotroof.
  • Schimmels zijn belangrijk voor de afbraak van organische stoffen in de natuur.
  • Meercellige schimmels bestaan meestal uit lange schimmeldraden

Slide 9 - Tekstslide

Schimmels
  • Schimmels kunnen nuttig of schadelijk zijn, net als bacteriën.
  • Nuttig: productie van voedsel
  • Schadelijk: veroorzaken van ziekten
  • Schimmels planten zich voort door sporen of paddenstoelen.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Planten
  • Planten hebben wel chlorofyl en zijn autotroof.
  • Er wordt onderscheid gemaakt tussen sporenplanten (wieren, mossen, paardenstaarten, varens) en zaadplanten
  • Sporenplanten planten zich voort m.b.v. sporen
  • Zaadplanten planten zich voort m.b.v. zaden

Slide 12 - Tekstslide


Slide 13 - Open vraag

Dieren
  • Dieren hebben geen celwanden en zijn heterotroof.
  • Om dieren in te delen kijk je naar de volgende kenmerken:
  • Eén- of meercellig
  • Symmetrie (asymmetrisch, bilateraal of radiaal)
  • Soort skelet

Slide 14 - Tekstslide

De 10 stammen dieren zijn:
  1. Eencelligen
  2. Sponzen
  3. Holtedieren
  4. Platwormen
  5. Rondwormen
6. Ringwormen
7. Weekdieren
8. Geleedpotigen
9. Stekelhuidigen
10. Gewervelden

Slide 15 - Tekstslide

Geleedpotigen
  • De geleedpotigen zijn de meest soortenrijke stam van het dierenrijk.
  • Geleedpotigen groeien alleen door vervellingen.
  • De levenscyclus van geleedpotigen verloopt ook anders.
  • Het insect begint als een larve, waarna de larve in een pop verandert en metamorfose ondergaat.
  • De larve is nu een imago.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Aan het werk!
Wat: Skill 1 t/m 3
Hoe: Tweetallen, fluisteren of voor jezelf
Tijd: 15 minuten
Hulp: Raadpleeg je boek/buur en steek anders je vinger op
Klaar: Maak de afrondingsopdrachten van de skill (zie elo)
Uitkomst: Skill 1 en 2 zijn in ieder geval af

Slide 18 - Tekstslide

Noem een verschil tussen organische en anorganische stoffen

Slide 19 - Open vraag

Geef van elke stof aan of deze organisch of anorganisch is

Slide 20 - Open vraag