Hierna volgt een filmpje over de bezittelijke voornaamwoorden.
Hierna volgen er opdrachten over het filmpje.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Welk woord gebruik je om aan te geven dat iets VAN mij is.
Slide 9 - Open vraag
Welk woord gebruik je om aan te geven dat iets VAN jou is.
Slide 10 - Open vraag
Welk woord gebruik je om aan te geven dat iets VAN ons is.
Slide 11 - Open vraag
Welk woord gebruik je om aan te geven dat iets VAN hem is.
Slide 12 - Open vraag
Welk woord gebruik je om aan te geven dat iets VAN haar is.
Slide 13 - Open vraag
Welk woord gebruik je om aan te geven dat iets VAN hen is.
Slide 14 - Open vraag
Vertaal: Dit is mijn pen.
Slide 15 - Open vraag
Vertaal: Deze pen is van mij.
Slide 16 - Open vraag
Vertaal: Dat is mijn huis.
Slide 17 - Open vraag
Vertaal: Dat huis is van mij.
Slide 18 - Open vraag
Vertaal: Onze hond en jullie kat zijn vrienden.
Slide 19 - Open vraag
Vertaal: Die kat is van jullie en die hond is van ons.
Slide 20 - Open vraag
Writing
Je gaat nu schrijfvaardigheid oefenen.
Je gaat een verhaaltje schrijven waarin de bezittelijke voornaamwoorden terug komen.
Slide 21 - Tekstslide
Om te oefenen: Verzin zelf 3 zinnen waarin bezittelijke voornaamwoorden in voor komen.
Slide 22 - Open vraag
Het volgende moet in het verhaal: - De pen is VAN jouw. - Het is haar schrift. - Het is klaslokaal is VAN ons. (tenminste 30 woorden)
Slide 23 - Open vraag
Het volgende moet in het verhaal: - Een hond - Een kat - Ander dier naar keuzen Gebruik ten minste 3 verschillende bezittelijke voornaamwoorden. minimaal 2x dat iets VAN iemand is. (minimaal 45 woorden)
Slide 24 - Open vraag
Het volgende moet terugkomen in je verhaal:
- 3x verschillende bezittelijke voornaamwoorden (normaal). - 3x verschillende bezittelijke voornaamwoorden dat het VAN iemand is (minimaal 60 woorden)