Persoonsvorm + onderwerp
1 / 20
Lesduur is: 40 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
De persoonsvorm is altijd een werkwoord
A
ja
B
nee
Slide 3 - Quizvraag
Schrijf 2 werkwoorden op.
Slide 4 - Woordweb
Slide 5 - Tekstslide
De persoonsvorm is:
Samuels moeder koopt biologisch vlees bij de slager.
Samuels moeder koopt biologisch vlees bij de slager.
Slide 6 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm:
Leslie maakt zich ook zorgen over het milieu.
Leslie maakt zich ook zorgen over het milieu.
Slide 7 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm:
De gewonde vogels kunnen agressief worden.
De gewonde vogels kunnen agressief worden.
Slide 8 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm:
Onze kat vindt verse vis het lekkerst.
Onze kat vindt verse vis het lekkerst.
Slide 9 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm:
De winter is het beste seizoen om te gaan snowboarden.
De winter is het beste seizoen om te gaan snowboarden.
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Tekstslide
Wat is hier het onderwerp?
A
speelt
B
Egzon
C
voetbal
D
.
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 13 - Quizvraag
Het onderwerp is altijd een persoon.
A
goed
B
fout
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
A
De hond
B
De hond van Louise
C
Marie
D
Louise
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Het onderwerp
Janneke
heeft
haar werk
goed
gedaan
Slide 16 - Sleepvraag
Wat is het onderwerp?
Het onderwerp
Mijn moeder
heeft
mijn brood
gesmeerd
Slide 17 - Sleepvraag
Wat is het onderwerp?
gekeken.
Het onderwerp
We
hebben
vanavond
een serie
Slide 18 - Sleepvraag
Wat is het onderwerp?
Het onderwerp
Piet
drinkt
een blikje cola
in de pauze
