Toets werk maarschappijleer 1 4kbl/bbl

Werk
Wanneer is iets werk?
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijleerMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Werk
Wanneer is iets werk?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

In welk voorbeeld is er sprake van werk?
A
Thuis de afwas doen.
B
Je vriend(in) helpen met kleren kopen.
C
’s Morgens je bed opmaken.
D
Een kantoorpand schoonmaken.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie werkt?
1. Jan bezorgt pakketjes. Hij verdient niet veel, maar hij vindt het toch leuk werk.
2. Davy droomt ervan profvoetballer te worden. Nu speelt hij bij de A-junioren van DEV in Doorn.

A
A. Jan werkt, Davy werkt niet.
B
B. Davy werkt, Jan werkt niet.
C
C. Jan en Davy werken.
D
D. Jan en Davy werken niet.

Slide 3 - Quizvraag

Wie werkt?
1. Jan bezorgt pakketjes. Hij verdient niet veel, maar hij vindt het toch leuk werk.
2. Davy droomt ervan profvoetballer te worden. Nu speelt hij bij de A-junioren van DEV in Doorn.

3. Wie werkt?
Elke zaterdag gaat Yasmin naar het dierenasiel. Ze gaat uren met een paar honden wandelen. Als ze terugkomt, krijgt ze van Bram, de beheerder, altijd een gevulde koek. Bram werkt al tien jaar bij het asiel.
A
A. Yasmin werkt, Bram werkt niet.
B
B. Bram werkt, Yasmin werkt niet.
C
C. Yasmin en Bram werken.
D
D. Yasmin en Bram werken niet.

Slide 4 - Quizvraag

3. Wie werkt?
Elke zaterdag gaat Yasmin naar het dierenasiel. Ze gaat uren met een paar honden wandelen. Als ze terugkomt, krijgt ze van Bram, de beheerder, altijd een gevulde koek. Bram werkt al tien jaar bij het asiel.

Wie werkt?
1. Ali is superhandig. Sinds een halfjaar heeft hij zijn eigen klussenbedrijf. Hij bezoekt klanten om deuren of lekkages te repareren. Ali leeft van zijn inkomsten.
2. Zijn vriendin Els wast elke week zijn werkkleding. Daarvoor krijgt ze van Ali een zoen.

A
Ali werkt, Els werkt niet.
B
Els werkt, Ali werkt niet.
C
Ali en Els werken.
D
Ali en Els werken niet.

Slide 5 - Quizvraag

Wie werkt?
1. Ali is superhandig. Sinds een halfjaar heeft hij zijn eigen klussenbedrijf. Hij bezoekt klanten om deuren of lekkages te repareren. Ali leeft van zijn inkomsten.
2. Zijn vriendin Els wast elke week zijn werkkleding. Daarvoor krijgt ze van Ali een zoen.

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Als je werkt, moet je zelf voor een veilige werkplek zorgen.
2. Als eigen baas werk je bijna altijd minder uren dan iemand in loondienst.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 6 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Als je werkt, moet je zelf voor een veilige werkplek zorgen.
2. Als eigen baas werk je bijna altijd minder uren dan iemand in loondienst.

Als je vast werk hebt krijg je loon. Welk loon krijg je op je bankrekening gestort?
A
Het nettoloon.
B
Het brutoloon.

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Na een maand hard werken ontvang je je brutoloon op je bankrekening.
Deze uitspraak is:
A
juist.
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


De loonbelasting en de verzekeringspremies worden nog afgetrokken van het …:

A
brutoloon
B
nettoloon

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. In sommige beroepen draag je veiligheidskleding.
2. Het brutoloon is altijd hoger dan het nettoloon.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 10 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. In sommige beroepen draag je veiligheidskleding.
2. Het brutoloon is altijd hoger dan het nettoloon.

Het nettoloon is het brutoloon min loonbelasting en ….
Welke woorden zijn weggelaten?

A
de verzekeringspremies.
B
het reisgeld.
C
de toeslagen voor overwerk.
D
de btw.

Slide 11 - Quizvraag

Het nettoloon is het brutoloon min loonbelasting en ….
Welke woorden zijn weggelaten?

Wat is een vacature?
A
Een netwerk van vrienden en kennissen.
B
Een open sollicitatie.
C
Een baan die vrij is.
D
Een arbeidsovereenkomst.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een uitzendbureau zorgt vooral voor:
A
vast werk.
B
zwartwerk.
C
tijdelijk werk.
D
onbetaald werk.

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. In een sollicitatiebrief leg je je werkervaring uit.
2. Eerst krijg je een arbeidsovereenkomst, dan volgt het sollicitatiegesprek.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 14 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. In een sollicitatiebrief leg je je werkervaring uit.
2. Eerst krijg je een arbeidsovereenkomst, dan volgt het sollicitatiegesprek.

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Een arbeidsovereenkomst is een contract tussen werkgever en werknemer.
2. In een arbeidsovereenkomst staan afspraken over het loon en de werktijden.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 15 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Een arbeidsovereenkomst is een contract tussen werkgever en werknemer.
2. In een arbeidsovereenkomst staan afspraken over het loon en de werktijden.

Als zwartwerker kun je:
A
een boete krijgen.
B
nooit ontslagen worden.
C
doorbetaald worden als je een ongeluk krijgt.
D
belasting terugvragen bij de Belastingdienst.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een nadeel van zwartwerken?
A
Je krijgt een lager nettoloon.
B
Je betaalt veel belasting.
C
Je bent verzekerd.
D
Je hebt geen rechten

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Bij zwartwerken krijg je bij ziekte doorbetaald.
2. Bij zwartwerken betaal je belasting.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 18 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Bij zwartwerken krijg je bij ziekte doorbetaald.
2. Bij zwartwerken betaal je belasting.

Je maatschappelijke positie is de plaats die je in de samenleving inneemt.
De uitspraak is:

A
juist.
B
omjuist

Slide 19 - Quizvraag

Je maatschappelijke positie is de plaats die je in de samenleving inneemt.

De uitspraak is:

Autocoureur Max Verstappen heeft een hoge maatschappelijke positie.
Dat komt vooral door zijn …………
Welk woord is weggelaten?

A
talent.
B
kennis.
C
afkomst.
D
geld.

Slide 20 - Quizvraag

Autocoureur Max Verstappen heeft een hoge maatschappelijke positie.
Dat komt vooral door zijn …………
Welk woord is weggelaten?

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Mensen met een hoge maatschappelijke positie hebben vaak geld en macht.
2. De maatschappelijke positie van een automonteur heeft te maken met zijn kennis van auto’s.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
en 2 zijn beide onjuist.

Slide 21 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?

1.    Mensen met een hoge maatschappelijke positie hebben vaak geld en macht.

2.    De maatschappelijke positie van een automonteur heeft te maken met zijn kennis van auto’s.

Een hoofdcommissaris van politie heeft een hoge maatschappelijke positie. Die heeft vooral te maken met:
A
macht.
B
geld.
C
afkomst.
D
talent.

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zinnen zijn juist?
Wil je klimmen op de maatschappe¬lijke ladder?
1. Dan is steun van familie en vrienden vaak belangrijk.
2. Dan moet de één soms harder knokken dan de ander.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 23 - Quizvraag

Welke zinnen zijn juist?
Wil je klimmen op de maatschappe¬lijke ladder?
1. Dan is steun van familie en vrienden vaak belangrijk.
2. Dan moet de één soms harder knokken dan de ander.

Wat is de juiste volgorde van hoog naar laag op de maatschappelijke ladder?
1. Verkoper.
2. Afdelingsmanager.
3. Verkoopassistent.
4. Directeur.

A
4 – 2 – 1 – 3.
B
2 – 4 – 1 – 3.
C
4 – 1 – 2 – 3.
D
4 – 2 – 3 – 1.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde van hoog naar laag op de maatschappelijke ladder?
1. Verkoper.
2. Afdelingsmanager.
3. Verkoopassistent.
4. Directeur.

Een werkgever neemt bij een sollicitatie iemand zonder diploma niet aan, maar wel iemand met een hoog diploma. Dat is discriminatie.
Deze uitspraak is:

A
juist
B
onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Een werkgever neemt bij een sollicitatie iemand zonder diploma niet aan, maar wel iemand met een hoog diploma. Dat is discriminatie.
Deze uitspraak is:

Een werkgever neemt liever een 18-jarige aan dan een 22-jarige. Dat is discriminatie.
Deze uitspraak is:

A
juist
B
onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Een werkgever neemt liever een 18-jarige aan dan een 22-jarige. Dat is discriminatie.

Deze uitspraak is:

In welk voorbeeld discrimineert de baas?
1. Het maakt een baas niet uit of hij een autochtoon of een allochtoon aanneemt.
2. Een baas ontslaat werknemers omdat ze te oud zijn.

A
Alleen in voorbeeld 1
B
Alleen in voorbeeld 2.
C
In beide voorbeelden.
D
In geen enkel voorbeeld.

Slide 27 - Quizvraag

In welk voorbeeld discrimineert de baas?
1. Het maakt een baas niet uit of hij een autochtoon of een allochtoon aanneemt.
2. Een baas ontslaat werknemers omdat ze te oud zijn.

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Als een baas/werkgever iemand ontslaat, geldt voor de baas een opzegtermijn.
2. Als je zelf ontslag neemt, geldt voor jou een opzegtermijn.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 28 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Als een baas iemand ontslaat, geldt voor de baas een opzegtermijn.
2. Als je zelf ontslag neemt, geldt voor jou een opzegtermijn.

Wanneer kan een baas je op staande voet ontslaan?
A
Als het bedrijf geen geld meer heeft.
B
Als je meer loon wilt hebben.
C
Als je opzegtermijn is afgelopen.
D
Als je spullen steelt op je werk.

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Als je ontslag neemt, is dat ontslag op staande voet.
2. Bij ontslag geldt voor werkgever en werknemer een opzegtermijn.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 30 - Quizvraag

Zijn de uitspraken juist of onjuist?
1. Als je ontslag neemt, is dat ontslag op staande voet.
2. Bij ontslag geldt voor werkgever en werknemer een opzegtermijn.

Als je bijstand krijgt, krijg je net genoeg voor eten, drinken, huur en kleding.
Deze uitspraak is:

A
juist
B
onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Als je bijstand krijgt, krijg je net genoeg voor eten, drinken, huur en kleding.
Deze uitspraak is:

Achmed is bouwvakker en breekt zijn been. Achmed heeft recht op een ……… Hij moet namelijk drie maanden thuiszitten.
A
bijstandsuitkering.
B
werkloosheidsuitkering.
C
AOW-uitkering.
D
ziektegelduitkering.

Slide 32 - Quizvraag

Achmed is bouwvakker en breekt zijn been. Achmed heeft recht op een ……… Hij moet namelijk drie maanden thuiszitten.
Meneer Joustra heeft altijd gewerkt. Hij wordt 67 jaar en stopt met werken. Hij krijgt nu ………
A
bijstaAOW
B
werkloosheidsuitkering.
C
AOW.
D
ziektegeld.

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mensen die niet werken, krijgen meestal een uitkering. Die uitkering krijgen ze van de werkgevers.
Deze uitspraak is:

A
juist
B
onjuist

Slide 34 - Quizvraag

Mensen die niet werken, krijgen meestal een uitkering. Die uitkering krijgen ze van de werkgevers.
Deze uitspraak is:

Wat is een verzorgingsstaat?
Een land waar:

A
mensen bijna nooit een uitkering krijgen.
B
de overheid burgers helpt als dat nodig is.
C
de overheid mensen niet helpt.
D
mensen de overheid moeten helpen.

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


De loonbelasting en de verzekeringspremies worden nog afgetrokken van het …:

A
brutoloon
B
nettoloon

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een nadeel van zwartwerken?
A
Je krijgt een lager nettoloon.
B
Je betaalt veel belasting.
C
Je bent verzekerd.
D
Je hebt geen rechten

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zinnen zijn juist?
Wil je klimmen op de maatschappe¬lijke ladder?
1. Dan is steun van familie en vrienden vaak belangrijk.
2. Dan moet de één soms harder knokken dan de ander.

A
1 is juist, 2 is onjuist.
B
1 is onjuist, 2 is juist.
C
1 en 2 zijn beide juist.
D
1 en 2 zijn beide onjuist.

Slide 38 - Quizvraag

Welke zinnen zijn juist?
Wil je klimmen op de maatschappe¬lijke ladder?
1. Dan is steun van familie en vrienden vaak belangrijk.
2. Dan moet de één soms harder knokken dan de ander.

WW staat voor
A
Werkloosheidswet
B
Werkgelegeheidswet
C
Wet werk
D
Wezenwet

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iedereen heeft recht op WW
A
Waar
B
Niet waar

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe heb je leren voor de toets?
Vanaf nu iedere dag een beetje
Een paar dagen van tevoren begonnen
De dag van tevoren stampen

Slide 41 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ga je de app van Essener OOK gebruiken om te leren voor de toets? 0 = zeker niet 100 = zeker wel
0100

Slide 42 - Poll

Deze slide heeft geen instructies