7.5 Verrijkingsstof

Wat is belasting
een verplichte bijdrage aan de overheid
  • Btw(belasting toegevoegde waarde)
  • Loon en inkomstenbelasting
  • Vermogensbelasting 
  • Belasting over de winst 
  • Gemeentelijke belastingen.
  • Accijzen (benzine, sigaretten, alcohol etc.)
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Wat is belasting
een verplichte bijdrage aan de overheid
  • Btw(belasting toegevoegde waarde)
  • Loon en inkomstenbelasting
  • Vermogensbelasting 
  • Belasting over de winst 
  • Gemeentelijke belastingen.
  • Accijzen (benzine, sigaretten, alcohol etc.)

Slide 1 - Tekstslide

niet-belastingmiddelen 
  • Inkomsten van de overheid zoals aardgassen boetes.
  • Boetes: geld dat je moet betalen voor wetsovertredingen.
  • Opbrengsten uit bedrijven: de overheid heeft aandelen van sommige bedrijven. Als die winst maken levert dat iets op. 

Slide 2 - Tekstslide

RIjksbegroting:
overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van de rijksoverheid voor komend jaar.

De rijksbegroting wordt op Prinjesdag gepresenteerd samen met de miljoenennota. Dit is de
toelichting op de rijksbegroting.


De Tweede en daarna de Eerste kamer moeten de rijksbegroting goedkeuren.

Slide 3 - Tekstslide

Begrotingstekort
= Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht.
Omgekeerde is een begrotingsoverschot.

Een begrotingstekort        overheid geld lenen van banken, verzekeraars, pensioenfondsen en burgers        Staatsschuld 
       Die schuld daalt als de overheid aflost       Over de staatsschuld betaalt de overheid ieder jaar rente.

Slide 4 - Tekstslide

Financiën van de overheid
Ik kan uitleggen wat een rijksbegroting en miljoenennota is en hoe de staatsschuld hiermee te maken heeft

  • De rijksbegroting laat alle verwachte inkomsten en uitgaven van het komende jaar zien. 
  • De miljoenennota is een toelichting op deze begroting.


Miljoenennota
Miljoenennota

Slide 5 - Tekstslide





De overheidsfinanciën
De miljoenennota
De overheidsfinanciën
De miljoenennota

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het uitgangspunt bij de belastingheffing?
-Profijtsbeginsel
-Solidariteitsbeginsel
-Doelmatigheidsbeginsel

Slide 7 - Tekstslide

Profijtbeginsel
Profijtbeginsel
  • Je betaalt als je ergens gebruik van maakt
  • Voorbeeld: wegenbelasting

Slide 8 - Tekstslide

Solidariteitsbeginsel
- Sociale zekerheid -> solidariteitsbeginsel
premies en belastingen

Slide 9 - Tekstslide

Solidariteitsbeginsel

Slide 10 - Tekstslide

doelmatigheidsbeginsel
de opbrengsten van de belasting moet meer zijn dan de kosten ervan

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Berekening inkomstenbelasting
Van de belasting die je in box 1, 2  en box 3 hebt berekend, gaat nog heffingskorting af.

Berekening inkomstenbelasting:

belasting box 1 + belasting box 2 + belasting box 3 
heffingskortingen -
te betalen inkomstenbelasting
betaalde loonheffing -
nog te betalen of nog te ontvangen inkomstenbelasting

Slide 14 - Tekstslide

Inkomensverschillen
Nivelleren--> verkleinen van de inkomensverschillen.

Denivelleren--> De inkomensverschillen worde

Slide 15 - Tekstslide

Inkomensverschillen
Inkomensverschillen ontstaan onder andere door:
  • Onregelmatige diensten
  • Leeftijd
  • Opleiding
  • Ervaring
  • Zwaar of gevaarlijk
  • Verantwoordelijk werk

Slide 16 - Tekstslide

Inflatie en deflatie: begrippen en uitleg

Slide 17 - Tekstslide

Oorzaken inflatie
  • Loonverhoging
  • Hogere grondstofprijzen 
  • Meer vraag naar goederen of diensten
  • Minder aanbod van producten
  • Hogere belastingen

Slide 18 - Tekstslide

Prijscompensatie
Nominaal inkomen: Inkomen waarbij je geen rekening houdt met inflatie.

Reëel inkomen: Inkomen waarbij je wel rekening houdt met inflatie.

Reëel inkomen = Nominaal inkomen - Inflatie

Positief = Koopkracht stijgt
Negatief = Koopkracht daalt

Slide 19 - Tekstslide

Consumentenprijsindex 
Dit is een indexcijfer dat de ontwikkelingen van de consumentenprijzen weergeeft. 

De prijzen worden in verschillende artikelgroepen ingedeeld 

Slide 20 - Tekstslide

Nominaal inkomen
Het inkomen dat je in euro's verdient, is een nominaal inkomen.

Als je nominale inkomen met 5% stijgt en er is 3% inflatie, dan ga je er in koopkracht 2% op vooruit. 




Slide 21 - Tekstslide

nominaal / reeel
nominaal = hoeveelheid euro's
reeel = hoeveelheid / omvang producten

Slide 22 - Tekstslide

Reëel inkomen
KOOPKRACHT
=
NOMINAAL INKOMEN GECORRIGEERD VOOR PRIJSSTIJGINGEN (INFLATIE)
=
REËEL INKOMEN

Slide 23 - Tekstslide

Inflatieberekeningen: 
reëel inkomen = nominaal inkomen - inflatie
Nominaal inkomen = reëel inkomen + inflatie
Inflatie = nominaal inkomen - reëel inkomen

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Slide 26 - Video

Marktvorm
Er zijn verschillende marktvormen.
  • Hoeveel aanbieders zijn er?
  • Hoeveel vragers zijn er?
  • Zijn de producten verschillend of hetzelfde?

Marktvorm:
Hoeveel macht heeft de producent.
Hoeveel macht heeft de consument.

Slide 27 - Tekstslide

heterogeen <=> homogeen
homogeen = in de ogen van de consument is er geen onderscheid
heterogeen = in de ogen van de consument is er wel onderscheid

Slide 28 - Tekstslide

Monopolie
  • 1 aanbieder, veel vragers
  • homogeen product
  • hoge toetredingsdrempels
  • prijszetter
  • natuurlijk of wettelijk monopolie

Slide 29 - Tekstslide

Oligopolie
  • Twee of enkele aanbieders van een product.
  • Moeilijke toetreding tot de markt.
  • Heterogeen of homogeen oligopolie.

Slide 30 - Tekstslide

Monopolistische concurrentie
  • Veel aanbieders
  • Heterogeen product 

Slide 31 - Tekstslide

Oligopolie
  • Twee of enkele aanbieders van een product.
  • veel vragers
  • Moeilijke toetreding tot de markt.
  • Heterogeen of homogeen oligopolie.
  • kans op kartelvorming ( prijsafspraak)

Slide 32 - Tekstslide

Volkomen concurrentie
  • In een volkomen concurrentie zijn veel vragers en aanbieders. 
  • Het gaat om een homogeen product / dienst. 
  • Er is transparante informatie over de prijzen, die is bekend bij alle marktdeelnemers.
  • Toegang tot de markt is vrij.  

Slide 33 - Tekstslide

Marktvormen
Toegankelijkheid:  factoren die de toegang tot de markt of tot een nieuwe sector beïnvloeden.

Transparantie van de markt: Een markt waarbij alle kopers en verkopers volledig op de hoogte zijn van alle omstandigheden die de koop en verkoop beïnvloeden

Slide 34 - Tekstslide

Plan economie

- veel/alles in handen van de overheid
- overheid bepaalt alles (prijs, hoeveelheid)
- je kunt niet gemakkelijk een bedrijf beginnen 
Vrije markt economie

- overheid regelt nagenoeg niets
- productie en prijs worden overgelaten aan vraag en aanbod.


Slide 35 - Tekstslide

Sociale markteconomie
De Nederlandse economie is een mengvorm van een plan- en vrijemarkteconomie. Bedrijven mogen zelf weten wat ze verkopen. Vraag en aanbod bepalen daarbij de prijzen.

In Nederland hebben we een sociale markteconomie.

Slide 36 - Tekstslide

Plan economie
Overheid bepaalt wat er geproduceerd wordt, hoeveel, door wie en tegen welke prijs. Er is geen marktwerking.
De overheid bepaalt;
  • Wat er geproduceert wordt 
  • Hoeveel er geproduceert wordt 
  • Door wie er geproduceert wordt 
  • Tegen welke prijs er geproduceert wordt

Slide 37 - Tekstslide