In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Verwijswoorden
H6 Taalverzorging
Slide 1 - Tekstslide
Agenda
Leerdoel;
voorkennis;
Uitleg;
Controle leerdoel;
Zelfstandig werken.
Slide 2 - Tekstslide
DOEL
- je kunt de juiste verwijswoorden gebruiken
formuleren:
verwijswoorden
Slide 3 - Tekstslide
Wat zijn verwijswoorden?
Slide 4 - Open vraag
Noem een paar verwijswoorden
Slide 5 - Woordweb
Slide 6 - Video
Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen meestal
naar een woord dat al eerder genoemd is of
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.
Slide 7 - Tekstslide
Je verwijst naar
een man met: hij, hem, zijn
een vrouw met: zij/ze, haar
een het-woord met: het, zijn
meer personen of meer dingen met: zij/ze, hun
Slide 8 - Tekstslide
Let op!
Let op: de woorden hun en zijn gebruik je alleen om te laten zien dat iets van iemand is.
Zij hebben hun fiets tegen het hek gezet.
Hij heeft zijn verjaardagstaart helemaal opgegeten.
Slide 9 - Tekstslide
Het was vervelend dat ik toen kiespijn kreeg. Het verwijst naar: a: toen b: was vervelend c: kiespijn d: dat ik toen kiespijn kreeg
A
toen
B
was vervelend
C
kiespijn
D
dat ik toen kiespijn kreeg
Slide 10 - Quizvraag
Die generatie wil dat er meer met haar wensen rekening wordt gehouden. Haar verwijst naar: a: die generatie b: wensen c: rekening houden d: met haar wensen rekening houden
A
Die generatie
B
wensen
C
rekening houden
D
met haar wensen rekening houden
Slide 11 - Quizvraag
Het eerste elftal behaalde gisteren zijn derde overwinning op een rij. Zijn verwijst naar: a: het eerste elftal b: derde overwinning c: op een rij d: derde overwinning op een rij
A
Het eerste elftal
B
derde overwinning
C
op een rij
D
derde overwinning op een rij.
Slide 12 - Quizvraag
Vul een passend verwijswoord in: Suus bezocht haar opa en gaf ___ een tijdschrift.
Slide 13 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in: Morgen kiest het verenigingsbestuur ___ nieuwe voorzitter.
Slide 14 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in: Waar is mijn mobieltje? Ik ben ___ al dagen kwijt.
Slide 15 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in: De honden waren onrustig, dus ik ben met ___ gaan wandelen.
Slide 16 - Open vraag
Vul een passend verwijswoord in: Jasper stelde zich voor aan de directrice en gaf ___ een hand.
Slide 17 - Open vraag
Zelfstandig werken
Ga naar Nieuw Nederlands;
Klik op H6 Taalverzorging Verwijswoorden (2);
Bekijk het instructiefilmpje;
Maak 1 t/m 10, Let op: opdrachten met ster en de dubbele opdrachten hoef je niet te maken!