Toets Erfelijkheid klas 3

Toets erfelijkheid
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toets erfelijkheid

Slide 1 - Tekstslide

Beste leerlingen,
Jullie zijn gestart met de toets erfelijkheid.
De toets bestaat uit open vragen en meerkeuzevragen. Tussen de vragen zie je soms een lege slide. Gewoon doorgaan, hierna volgt weer een vraag.
Je hebt voldoende tijd (45 minuten) voor de toets. Vergeet niet de toets in te leveren wanneer je klaar bent.
Mocht er tijdens de toets niet goed gaan , stuur dan even een chat via ms teams aan je vakdocent.


Veel succes!

Slide 2 - Tekstslide

Biotechnologie wordt onder andere toegepast bij de productie van enzymen, hormonen en voedingsmiddelen.

Noem een andere groep producten waarbij men tijdens de productie gebruik maakt van biotechnologie.

Slide 3 - Open vraag

Op welk moment komt het genotype van een organisme tot stand?

Slide 4 - Open vraag

Een cel heeft 7 chromosomen in de kern.
Is dit een gewone lichaamscel of een geslachtscel?
Leg je antwoord uit!

Slide 5 - Open vraag

Een man en een vrouw hebben allebei een allel voor steil haar (A) en een allel voor krullend haar (a). Ze krijgen samen een kind.

Noteer de allelencombinaties die bij dit kind kunnen voorkomen.

Slide 6 - Open vraag

Tussen mens en chimpansee komt het DNA voor meer dan 99% overeen.
Welke conclusie kun je daaruit trekken?

Slide 7 - Open vraag

Noem twee voorbeelden van straling die mutaties kan veroorzaken.

Slide 8 - Open vraag

Het komt wel eens voor (vooral bij planten) dat de twee allelen in een allelepaar even dominant zijn. Dit betekent dat beide eigenschappen evenveel tot uiting komen in het fenotype. Dit noemen we intermediair = beide genen voor de eigenschap zijn even sterk.
Hiernaast zie je een veld met witte en rode leeuwenbekken.
 Rode en witte bloemen worden met elkaar gekruist. De
nakomelingen blijken allemaal roze te zijn.

De volgende twee vragen gaan hierover.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is het genotype van de ouders en van de F1?

Slide 10 - Open vraag

De bloemen uit de F1 worden met elkaar gekruist.
Wat is de genotypenverhouding van de bloemen in de F2?

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide


In de familie van Femke komt cystische fibrose voor, een erfelijke ziekte. Femke zelf is kerngezond.
Leg uit dat het toch verstandig is van Femke om genetisch advies te vragen als zij een zwangerschap overweegt.

Slide 13 - Open vraag

De volgende 3 vragen gaan over onderstaande tekst.
Taaislijmvlies wordt veroorzaakt door een recessief gen (a).
In de afbeelding zie je een stamboom van een familie waarin de ziekte voorkomt.
 

 

Slide 14 - Tekstslide


Wat is het genotype van nummer 7 in de stamboom?

Slide 15 - Open vraag

Nummer 5 en 6 in de stamboom zijn beide heterozygoot voor het gen dat taaislijmziekte veroorzaakt. Ze krijgen nog een dochter.

Hoe groot is de kans dat deze dochter géén taaislijmziekte krijgt?

Slide 16 - Open vraag


Taaislijmziekte is vast te stellen door prenataal onderzoek van cellen van de baby. Drie methoden die gebruikt worden bij prenataal onderzoek zijn:
1. echoscopie
2. vlokkentest
3. vruchtwaterpunctie
Bij welke van deze methoden worden cellen van de ongeboren baby weggenomen?

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide


Bij katten komen verschillende bloedgroepen voor. Bloedgroep A komt het meest
voor, bloedgroep B is veel zeldzamer.
Bloedgroep A wordt bij katten bepaald door een dominant gen.
Katten die homozygoot recessief zijn, hebben bloedgroep B.
De poes van Claudette krijgt twee jongen. Claudette weet niet wie de vader is. In de stamboom kun je zien welke bloedgroepen de poes en haar twee jongen hebben.

Slide 19 - Tekstslide

Wat is de bloedgroep van de vader?
Of is dit uit de gegevens niet af te leiden?

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide


PAH is een aandoening waarbij de bloedvaten in de longen vernauwd zijn. PAH kan verschillende oorzaken hebben. Eén daarvan is een erfelijke afwijking, veroorzaakt door een dominant gen (A). 
In de afbeelding zie je een stamboom van een familie waarin de erfelijke vorm van PAH voorkomt. Wat is het genotype van persoon P? En van persoon Q?

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide


In tekening 1 van afbeelding 1 hiernaast is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.

Het jonge dier heeft hetzelfde fenotype als het volwassen dier.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag


In tekening 1 van afbeelding 1 hiernaast is een jong van een Maleise tapir getekend. In tekening 2 is hetzelfde dier twee jaar later getekend.

Het jonge dier heeft hetzelfde genotype als het volwassen dier.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide


Door geslachtelijke voortplanting ontstaan organismen met nieuwe genotypen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag

Een mutatie in een cel van de baarmoeder van een zwangere vrouw kan verandering van het genotype van het embryo tot gevolg hebben.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quizvraag


Bij kanker gaat een cel zich ongeremd delen waardoor beschadiging van het omliggende weefsel veroorzaakt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 29 - Quizvraag

Lees de onderstaande tekst over Kaaskoeien.
Biotechnologen uit Nieuw-Zeeland hebben door klonen koeien verkregen met een erg hoog percentage eiwit in de melk. De melk is daardoor geschikt voor de kaasindustrie. De wetenschappers kloonden de koeien in drie stappen.
In de eerste stap brachten ze genen voor extra melkeiwitten in cellen van een foetus. Daarna kweekten ze deze cellen verder op.
De tweede stap was het injecteren van de celkernen van de gekweekte cellen in lege eicellen.
De derde en laatste stap was het inbrengen van de aldus ontstane embryo’s in de baarmoeders van draagkoeien.
De volgende 3 vragen gaan hierover.

Slide 30 - Tekstslide

De wetenschappers kloonden de koeien in 3 stappen.

Bij de eerste stap is er sprake van genetische modificatie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag


Bij de tweede stap is er sprake van klonen door celtransplantatie.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag


Alle gekloonde koeien uit het artikel hebben hetzelfde genotype.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide


Als 34% van alle tweelingen bestaat uit een jongen en een meisje, hoeveel procent van alle tweelingen zijn dan eeneiige jongens? Je mag ervan uitgaan dat de kans op de geboorte van een jongen even groot is als de kans op de geboorte van een meisje (50%).
A
16%
B
32%
C
33%
D
66%

Slide 35 - Quizvraag


Hoeveel chromosomen komen voor in de kern van een cel in de wand van een eileider van een vrouw?
A
23
B
46
C
92

Slide 36 - Quizvraag


In de afbeelding hiernaast zie je de vierling Tessa, Esmé, Lisa en Bo. Ze lijken als vier druppels water op elkaar.
Hoe is deze vierling ontstaan?
A
Uit één bevruchte eicel
B
Uit twee bevruchte eicellen
C
Uit vier bevruchte eicellen

Slide 37 - Quizvraag


Welke uitspraak is juist?
A
Geslachtscellen bevatten slechts één chromosoom
B
In een zaadcel kan een X-chromosoom voorkomen
C
Alle zaadcellen bevatten hetzelfde geslachtschromosoom
D
Een geslachtscel heeft altijd 24 chromosomen

Slide 38 - Quizvraag


Hieronder staan enkele codes met vier letters.
Welke van de codes toont een stukje DNA?
A
ABCDBDCA
B
CAEFEAFC
C
GACTATGC
D
TACDDTAC

Slide 39 - Quizvraag


Uit melk wordt yoghurt gemaakt door er bepaalde soorten bacteriën aan toe te voegen. Deze bacteriën vormen stoffen die de zure smaak van yoghurt veroorzaken.
Er zijn ook bacteriën die het hormoon insuline produceren, doordat bij deze bacteriën het gen van de mens voor insulineproductie is ingebracht.
Is er bij de productie van yoghurt sprake van genetische modificatie?
En bij de productie van insuline?

A
Alleen bij de productie van yoghurt
B
Alleen bij de productie van insuline
C
Bij geen van beide processen
D
Zowel bij de productie van yoghurt als bij de productie van insuline

Slide 40 - Quizvraag



Bij sommige baby’s die geboren zijn met donker haar, wordt het haar na enkele maanden lichter. Tijdens de puberteit wordt het haar dan weer donkerder.
De kleur van het haar vlak na de geboorte wordt beïnvloed door geslachtshormonen van de moeder. Na een tijdje zijn die uit het bloed van de baby verdwenen. In de puberteit neemt de productie van geslachtshormonen bij het kind toe.
Verandert door de werking van de geslachtshormonen het fenotype voor haarkleur? En verandert het genotype erdoor?
A
Alleen het fenotype verandert
B
Alleen het genotype verandert
C
Zowel het genotype als het fenotype verandert

Slide 41 - Quizvraag


Wat is de beste methode om de invloed van het milieu op het fenotype te bepalen?
A
Werken met organismen met hetzelfde genotype in dezelfde milieuomstandigheden
B
Werken met organismen met hetzelfde genotype in verschillende milieuomstandigheden
C
Werken met organismen met verschillende genotype in dezelfde milieuomstandigheden
D
Werken met organismen met verschillende genotype in verschillende milieuomstandigheden

Slide 42 - Quizvraag

Een kloon van een aardappelplant is een groep aardappelplanten die ongeslachtelijk is ontstaan uit de okselknoppen (ogen) van die plant.
Welke uitspraak over een kloon van een aardappelplant is juist?

A
De fenotypen en de genotypen in die kloon zijn onderling gelijk
B
De fenotypen en de genotypen in die kloon zijn onderling verschillend
C
De fenotypen in de kloon zijn gelijk, de genotypen kunnen verschillend zijn
D
De genotypen in de kloon zijn gelijk, de fenotypen kunnen verschillend zijn

Slide 43 - Quizvraag

Een groep geleerden is erin geslaagd om uit één lichaamscel van een volwassen schaap (de ‘moeder’) een lammetje te laten groeien: Dolly.
Waarmee is de erfelijke relatie tussen Dolly en haar moeder het best te vergelijken?

A
Die is hetzelfde als de relatie tussen broer en zus
B
Die is hetzelfde als de relatie tussen een eeneiige tweeling
C
Die is hetzelfde als de relatie tussen een twee-eiige tweeling
D
Die is hetzelfde als de relatie tussen moeder en dochter

Slide 44 - Quizvraag


Twee uitspraken.
Katherina zegt: De eicel bepaalt het geslacht bij de bevruchting.
Marnix zegt: De chromosomen van de man bestaan uit 22 paar gelijke chromosomen en 1 paar ongelijke chromosomen.
Wie heeft gelijk?

A
Beide hebben gelijk
B
Alleen Katherina heeft gelijk
C
Alleen Marnix heeft gelijk
D
Beide hebben ongelijk

Slide 45 - Quizvraag


Zet in de juiste volgorde van klein naar groot.
A
cel-chromosoom-DNA-gen
B
DNA-gen-chromosoom-cel
C
gen-DNA-chromosoom-cel
D
gen-chromosoom-DNA-cel

Slide 46 - Quizvraag

EINDE!

Slide 47 - Tekstslide