H24.1 t/m 24.5

Agenda deze week
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Agenda deze week

Slide 1 - Tekstslide

Kies één van deze producten en bedenk in tweetallen zoveel mogelijk eigenschappen van het product. Schrijf deze op losse papiertjes.

+/- 3 minuten

Een product is het geheel van materiële en immateriële eigenschappen van een goed of dienst.

Verdeel de eigenschappen in materiële (links) en immateriële eigenschappen (rechts).


Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Maak een foto van jullie uitwerking:

Slide 4 - Open vraag

Materiële vs. immateriële eigenschappen

Materiële eigenschappen: 
  • Eigenschappen die in het product zelf aanwezig zijn (zoals vorm, gewicht, smaak en capaciteit) en de eigenschappen die de producent heeft toegevoegd (zoals verpakking en service).

Immateriële eigenschappen:
  • Eigenschappen die de consument aan het product verbindt (zoals status, imago, exclusiviteit en goede naam).

 Kijk terug naar de eigenschappen van het gekozen product. Moeten er nog eigenschappen verplaatst worden?

materiële (links) en immateriële eigenschappen (rechts).



Slide 5 - Tekstslide

Agenda deze week

Slide 6 - Tekstslide

Merken:
Verschil?

Slide 7 - Open vraag

Merken
A-merk
B-merk
  • Bekend merk en staat (meestal) goed bekend
  • Producent zorgt voor reclame
  • Op veel plaatsen te koop --> groot marktaandeel
  • Vaak op ooghoogte



  • Wat minder bekend merk
  • Goedkoper
  • Op minder plaatsen te koop
  • Vaak op kniehoogte




  • Segmentatie!
  • Huismerk: product onder naam van detaillist aangeboden (= ook private label en paraplumerk)
  • Private label: fabrikant produceert in opdracht van een ander. Opdrachtgever kiest merknaam.
  • Paraplumerk: Leverancier brengt al zijn producten onder één naam op de markt

Slide 8 - Tekstslide

Agenda deze week
timer
10:00

Slide 9 - Tekstslide

Agenda deze week

Slide 10 - Tekstslide

Plaats de producten op de plaats in de productlevenscyclus waarvan jij denkt dat deze het beste past.

Slide 11 - Sleepvraag

Levenscyclus:
waar past het product?
Introductiefase
  1. Meest kritieke fase: slaat het product aan?
  2. Relatief hoge prijs (om ontwikkelkosten terug te verdienen)
  3. Vaak 1 verkooppunt en weinig varianten
  4. Weinig winst of verlies
  5. Concurrentie kijkt aandachtig mee
Groeifase
  1. Omzet neemt snel toe
  2. Prijs daalt, door productie op grotere schaal
  3. Product verbeterd + meer varianten
  4. Minder promotie --> consument vraagt naar product
  5. Winst neemt snel toe
  6. Concurrentie komt met gelijksoortig product
Rijpheidsfase
  1. Tempo van groei afzet neemt af
  2. Nog meer varianten
  3. Prijs daalt vanwege concurrentie
  4. Weer meer promotie --> consument vraagt naar product
  5. Winst neemt langzaam toe
  6. Concurrentie heeft ook vaste plaats op de markt

Verzadigingsfase
  1. Vrijwel geen groei
  2. Prijs stabiel
  3. Winst daalt al enigszins
  4. Veel concurrentie
  5. Product verbeteren --> nieuw product --> nieuwe levenscyclus

Neergangsfase
  1. Omzet en winst dalen snel
  2. Minder varianten
  3. Minder verkooppunten
  4. Promotiekosten teruggebracht
  5. Heeft het bedrijf gewonnen van de concurrenten?

Slide 12 - Tekstslide

Agenda deze week

Slide 13 - Tekstslide

Manon verkoopt schilderijen en lijsten. In eerste instantie verkoopt zij 200 schilderijen voor 50 euro per stuk. Het loopt zo goed dat zij overweegt de prijs te verhogen naar 75 euro per stuk, de vraag zal hierdoor dalen naar 100 schilderijen. Bereken de prijselasticiteit:

Slide 14 - Open vraag

Prijselasticiteit

Slide 15 - Tekstslide

Wanneer er sprake is van een prijselastische vraag, zal bij een prijsstijging de totale opbrengst .......................
Dit komt doordat de gevraagde hoeveelheid procentueel ........................ daalt dan de prijs procentueel is gestegen.
Wanneer er sprake is van een prijsinelastische vraag, zal bij een prijsstijging de totale opbrengst .......................
Dit komt doordat de gevraagde hoeveelheid procentueel ........................ daalt dan de prijs procentueel is gestegen.
dalen
stijgen
minder
meer

Slide 16 - Sleepvraag

Manon verkoopt schilderijen en lijsten. In eerste instantie verkoopt zij 200 schilderijen voor 50 euro per stuk. Het loopt zo goed dat zij overweegt de prijs te verhogen naar 75 euro per stuk, ook de vraag naar lijsten zal afnemen en wel met 20%. Bereken de kruiselingse prijselasticiteit:

Slide 17 - Open vraag

Kruiselingse prijselasticiteit

Slide 18 - Tekstslide

Agenda deze week
Let op: 24.6 mag je overslaan!
§24.4:
Elasticiteit weggezakt? Kijk het bovenstaande filmpje en maak (+ kijk na) daarna opdracht 10, 11, 13 t/m 16

Elasticiteit ken ik nog goed. Maak (+kijk na) opdracht 11, 15 en 16
timer
20:00

Slide 19 - Tekstslide

Agenda deze week

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Agenda deze week
§24.5: = huiswerk

Iedereen maakt + kijkt na: opgave 18
Meer oefening? Maak dan ook opgave 20

Slide 26 - Tekstslide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 27 - Woordweb